| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Eindelijk William, maar hoe? dacht Nina. Een juf is ook een mensch.
‘Nu zal je 't genoegen hebben, je neef uit de West eindelijk eens te zien, Nina,’ schreef tante Georgine. ‘Kom Zaterdag wat vroeg, je weet, oom Freek is jarig, en breng Marietje Born mee. Ik heb haar in eeuwen niet gezien, en zij en William schoten toen zoo goed op samen. Inviteer Marietje dus
voor je je liefhebbende tante Georgie.
Niemand dan oom op ‘Welkom Thuis’ deed ooit compliment aan Nina, maar tante voegde trouw aan haar epistels toe: ‘Hartelijk gegroet van de heele bende, en veel liefs voor juffrouw Webbe van mij.’
Nina bloosde van verrassing. Wat een héérlijke afwisseling in de eentonigheid op ‘Welkom Thuis’! Maar het beviel haar niet de zeker zéér groote aandacht, die William voor háár zou hebben, met iemand te moeten deelen. En zij schreef haastig terug: ‘O, tante, die saaie Marie! waarom moet die er nu bij?’ Tante begreep er dadelijk alles van, ‘wacht, jou klein coquettetje!’ dacht ze ‘ik zal mijn maatregelen nemen.’ ‘Natúúrlijk verwacht ik Marie er bij, ik zal het wel aan haar mama zeggen, hoor! Jij doet haar de invitatie.’
‘Enfin, wat was Marie Born bij Nina? Een distel bij een roos. William zou 't wel zien.’ En toen schoot er niets over dan naar Marie te gaan, met: ‘Marie, compliment van tante Georgine, en of je oom Freeks verjaardag Zaterdag mee komt vieren?’
Marie kleurde van blijdschap, en dit drong toch
| |
| |
eenigszins door tot Nina's hart, want sedert de canapé-kussenzaak, had Marie Nina gemeden, en het gevoel Marie toen niet goed behandeld te hebben, was haar steeds blijven hinderen. ‘Het lag 'r voor de maag’ zou Jaan op ‘Welkom Thuis’ hebben gezegd.
Nina aarzelde eer ze Marie zeide dat William er ook zou zijn. Maar och, ze zou hem toch dadelijk zien. ‘Zeg, weet je wie ook komt? Je mag wel blij zijn.’
‘Ik!’ Marie bedacht met wiens tegenwoordigheid zij wel blij moest wezen. ‘O, ik weet al, tante Truida.’
Tante Truida was een vroolijke oude ongetrouwde dame, die wel eens op ‘Welkom Thuis’ kwam.
‘Wel néén! Tante Truida,’ ontkende Nina eenigszins minachtend: ‘De bewuste.’ Zij legde een behaagziek-gewichtig-geheimzinnigen schoolmeisjes-nadruk op het woord.
‘De bewuste?’ herhaalde Marie, totaal in het duister.
‘Och, kind, je snapt nu ook nóóit wat. Mijn neef William, je vond hem toch zoo lief?’
‘O, die student uit de West? O ja, 'n vriendelijke jongen wel. Maar als ik nou kón begrijpen.....’
‘Ja kind, je bent nog net zoo'n echt voorburgsch kalf!’ snauwde Nina ongeduldig. ‘Vind je 't prettig?’
‘Och.... 't gaat nogal. Ik ben wel zoo lief onder ons, al is hij heel aardig.’
‘En de poppen.’ spotte Nina.
‘Nou, je mag je neef dan ook wel uitlachen, hij ging net zoo goed mee, om de poppen te zien. En hij nam een kleintje mee naar huis, om te lijmen.’
‘Wat!??’ Dat was een slag: ‘En hij is over de twintig en student.’
‘'t Is tòch waar.’
| |
| |
‘Ik zal hem er eens over uitlachen.’
Marie geloofde niet dat William daar veel om zou geven.
‘Niet!? als ik 't doe?’ verzette zich Nina. ‘Wat een kinderachtige jongen! Ik zou 't nooit aan de meisjes hier durven vertellen.’
‘Och, al deed je 't, zou 't hem ook niet kunnen schelen.’
‘Hoe weet je dat toch allemaal?’
‘Hij ziet er zoo uit, hij heeft zoo iets in zijn oogen of hij méér is en met je spot, tusschenbeide.’
Nina stelde groot belang: ‘Wat is 't dan toch voor 'n jongen?’
‘En je hebt al zooveel van hem verteld!’ kon Marie Born niet nalaten schuchter te plagen. ‘Florine en Hélène zeggen toch dat je met hem geëngageerd bent. Gisteren hoorde ik ze er nog over spreken tegen juffrouw Beckers en Hortense Fellema. En die begrepen er niets van, omdat je zoo jong was, hoe je al mocht.’
‘Zulke idioten van schepsels!’ Nina schreide bijna van angst. ‘Wat verzinnen ze! O, had ik maar nooit over hem gesproken. Een jongen dien ik nooit gezien heb, stel je nou toch voor! Als tante Georgie 't nu maar niet te weten komt, door juffrouw Webbe. Wat zal ik doen, wat zal ik doen? En heb jij.... schááp van een kind, heb jij dan niet gezegd dat 't niet waar was... jij wéét toch.... Hè, zoo'n doedel als jij toch bent!’
‘Ja, ik zei: 't is niet waar! Maar die Hortense is zoo'n snib, die overschreeuwde me, nou, toen hield ik me maar stil. Zie je wel hoe valsch ze zijn, ik heb je nog gewaarschuwd. Wat dééd je ook zoo te jokken?’ Marie vergat te vragen: ‘Zou jij voor mij in de bres springen?’ Maar ze dacht er naderhand wel over.
‘Ik zal 't zelf zeggen tegen juffrouw Beckers.’ Nina stapte heen.
‘Och, doe dat toch niet, wat kan jou 't schelen?’
‘Mogen ze dan zoo jokken? 't Is lasteren, bepaald lasteren.’
‘En jij jokt zélf?’ Nina zweeg, en wrong zich de handen.
| |
| |
‘Kom,’ Marie legde troostend haar hand op Nina's schouder. ‘Denk er niet meer over. Ik zal altijd voor je opspreken, en laten we Zaterdag maar een prettig dagje hebben.’
‘Marie!’ Nina greep haar vast en gaf haar een zoen, ‘je bent werkelijk mijn beste vriendin nog.’
Marie Born werd vuurrood en sprong achteruit, en wreef haar wang, en keek heelemaal zoo verwezen, dat Nina in lachen zou zijn uitgebarsten, als ze niet in angst en narigheid gezeten had. ‘Geloof je me niet....?’
‘O ja.... nee.... als je later maar weer niet verandert. Iemand kan zoo geen staat op je maken.’
‘Maar ik meen 't toch heusch!’ verzekerde Nina, een weinig beschaamd. Marie Born schudde even haar hoofd. Ze vreesde dat Nina wel gauw haar oude voorkeur voor de drie élégantjes herkrijgen zou. 't Uiterlijk was zooveel bij Nina.
Tot Nina's spijt, verbazing en ergernis, trad William niet naast tante Georgine haar uit de veranda tegemoet, noch zat hij in staatsie haar op te wachten in de huiskamer, iets dat hij toch had moeten doen. En die malle tante Georgine kuste haar en Marie even hartelijk, en zei met een gezicht als hoorde 't zóó: ‘De luidjes zijn allemaal in den tuin, allemaal, en oom Freek móést even naar de stad, Nina. Hij komt zóó terug. Aardig van juffrouw Webbe, dat ze jullie om elf uur liet gaan. Marie, wat zie jij er warm uit! Neem jullie een gaasje spuitwater met bessensap, en een paar koekjes. Maar Marie, heb je dien inktlap gebordúúrd voor menéér? Hoe alleráárdigst, wat heb je dat gauw gedaan, en wat werk je bééldig! En Nina een pennendoosje gekocht.... kijk eens aan!’ Vol verbazing over zoo iets ongehoord-vriendelijks van Nina's kant, schitterden tante's korenblauwe kijkers Nina toe. Nina kreeg toch wat wroeging, want Marie Born had haar er den vorigen dag toe opgewekt, en in haast had zij toen dit groen houten doosje met nikkel beslag genomen. En vandaag kuste tante er haar voor.
En nu keek Marie Born nog zoo blij, als moest zij
| |
| |
zelf dat doosje er bij geven. Marie Born was toch eigenlijk bijbelsch goed. En geen aanstellerij, zij liep er niet mee te koop, ze was goed uit. Hoe kón ze zoo zijn, maar och, ze was zoo leelijk. Leelijke menschen moesten toch iets zijn. Maar waar bleef William nu? Hoe onbeleefd!
‘Marie, ga je mee!’ vroeg Nina, nadat tante Georgine met een: ‘Nu, jullie vindt den weg wel!’ heen was gedribbeld, om haar tallooze huishoudelijke beredderingen af te doen.
Nina stak haar arm door dien van Marie, die weer niet wist wat ze voelde, en samen wan delden zij een der lommerrijke paden van den grooten tuin op. ‘Het was de gezelligste tuin op de wereld!’ Marie dacht aan hun stijf gedoente thuis met zijn Bornachtige netheid. Hier heerschte zoo'n prettige geregelde ongeregeldheid; geen plekje was onbenut gelaten, alles was bezaaid, beplant en bestekt, maar alles groeide zoo vrij, ongedwongen en gul, de bessenstruiken langs de kanten, de phlox en jasmijnen verder op. De aardbeibedden zaten vol, de perziken aan de zuidheining begonnen al roode wangetjes te krijgen, de kersen bengelden verleidelijk blozend tusschen hun dicht gebladerte. En rozen, de tuin was er vól van! Gezellige krommende grasveldjes met ronde perken purperen, witte en roze, een groote iep, om welks stam zich een gele klimroos wond.... En wat alles kroonde, zij, als groote meisjes, mochten ze plukken, en er hun hart aan ophalen. Nina bond ze zelfs van binnen in de baleinen van haar parasol, die ze élégant over haar schouder hield. Marie Born, zonder parasol, hurkte neer voor reusachtig gekweekte paarse maankoppen en roode papavers. ‘Néé maar, heb je óóit!’ riep ze. En die leeuwenbekjes! en die vergeetmijnietjes, nét een plekje blauwe lucht neergedaald! Marie keek op naar de zegepraal van blauw boven hun hoofden, hoog, heel hoog, waar de oude boomen in de verte met hun zwaar groen en zwaar donkerbruinrood tegen op schenen te klimmen. En alles tierde en zwierde en fleurde en kleurde en geurde in de zon, die juist warm genoeg scheen, om niet met haar hitte te vervelen. Vrijheid was overal, in het getierelier en ping- | |
| |
ping en wiedewied der vogels op het dak van de schuur; het zoemen der bruine bijen en gouden wespen, die aanzwermden op de donker fluweelige violen; in de kinderstemmen die tot hun overklonken; en vrijheid was in de vroolijke oogen en
hartjes van de beide meisjes, die zich thans echt ‘kameraad’ voelden, en elkaar nu en dan aankeken in verrukking.
‘Hè, hoe kon je hier ooit weggaan: zoo'n tuin, zúlke menschen!’ zuchtte Marie, ‘ik gaf wat, als ik hier altijd mocht zijn.’
‘Heb je 't dan zoo naar thuis?’ vroeg Nina plots in deernis. ‘Je hebt drie oudere zusters, hè? Saai ook, streng, net als je ma, vertelde tante.’
Marie knipte met de oogen, en knikte en bleef maar gehurkt, en Nina stond eenigszins bedremmeld bij haar, tot zij aan William dacht, en wrevelig riep: ‘Gut Marie, blijf nou niet bij elk plantje en blaadje stilstaan, alsof je 't omhelzen gaat. Ik vind 't toch zoo schrikkelijk onbeleefd van dien William dat hij zich niet vertoont, hè? Als hij toch weet dat er twee jonge dames komen.’ Zij meende ‘één.’
‘Gunst, ik heb heelemaal niet over hem gedacht nog, en laat hem maar blijven. Hij zit mogelijk verderop te lezen.’
‘Hoe zou hij... mij vinden?’ Nina vond dat ze dit Marie gerust kon vragen, daarvoor kreeg Marie toch een arm, en had Nina medelijden met haar. Marie moest toch lachen, eer ze kon antwoorden: ‘Hij ziet er niet uit of hij veel op dameskleeding let.’
‘O, niet?’ verbaasde zich Nina teleurgesteld. ‘Kijk eens, zit mijn kraag wel glad van achteren, en steekt mijn ceintuurspeld wel in 't midden?’ Nina draaide, haar blouse aftrekkend, zich nuffig heen en weer. ‘Ja ja!’ bemoedigde Marie, voor kamenier spelend.
Nina zag dat Marie's slecht gesneden blouse op den koop toe van achteren nog uitbolde, daar ze haar taillespeld had verloren, hetgeen Marie's toch al krommigen rug tot een halven bochel verhoogde, maar Nina vond 't veel te lastig Marie netjes te maken, zij kon hààr speld toch niet afstaan, en dus zweeg zij maar. De meisjes wandelden voort tot bij het lisch-vijvertje, een gezellig omgroeid meertje, vol
| |
| |
kroos, waarin een eendenfamilie recht genoeglijk huis hield tusschen de groene biezen. Daarachter waren de kinderen vergaderd. Twee en dertig poppen zaten onder een grooten beuk op stoeltjes, bankjes en canapeetjes, en de zuigelingen, met de flesch bij zich, lagen in wagentjes. Aimée schonk ‘thee’, en Doortje, met een ouden hoogen hoed van oom Freek op het korte haar, deelde de kopjes rond en flikjes, dropsjes en kaakjes aan Terry, Tommy, Ab, Piet-Joseph, Dolfje en Tinie, die gehoorzaam zaten geschaard om de grootste poppentafel, en nu en dan noodkreten aanhieven over de slechte en schrale bediening, waarop de gastvrouw hun steeds onverbiddelijk toesnauwde: ‘Hou je maar stil, je krijgt toch niks meer!’ De kinderen vroegen dadelijk hoe Nina en Marie hun ijzerdraad-brillen zonder glazen vonden, waar ze zoo goed door zagen. Terry had ze gemaakt. Dolfje zag er met de zijne bijzonder wijs uit, en staarde op naar de lucht, waarin hij vandaag geen witte mannen kon ontdekken. Tusschen Tinie en Dolfje zat nóg iemand; pop Jans, het hoofd van de poppengemeente, een aanvallige jonkvrouw, die op den eerwaardigen leeftijd van één en zeventig jaar boogde, en nog aan grootma Casselink, tante Georgine's moeder, behoord had. Lange katoenen beenen had Jans, met er aangenaaide zwarte stoffen schoenen, en haar behoudende gevoelens bleken daaruit: dat zij nimmer haar kleeding van 1830 voor een meer moderne verwisseld had. Terry, als dokter van het poppenvolk, dat bij hem ‘in de bos was’, constateerde elken winter dat Jans door influenza, mazelen en typhus tegelijk werd bezocht, en Aimée kamde en borstelde Jans' porceleinen zwart haar even zorgvuldig als 't echte haar van Roodkapje en andere poppen. Terry had Marie eens gevraagd, of zij niet vond dat Jans op haar, Marie's moeder leek. ‘Welnéé!’ had Marie, toen toch een beetje boos,
geantwoord. ‘Maar... ik... vind... 't... wèl!’ zei Terentius, die mevrouw Born er altijd met groote ronde oogen op zat aan te staren, tot ontsteltenis zijner mama.
‘Wat spelen jullie?’ vroeg Marie nu gretig, over Jans' ouderwetschen halsdoek strijkend.
‘Bah, wou je niet meespelen?’ Nina wilde er nie- | |
| |
mand naar vragen, maar dat die William toch zoo onzichtbaar bleef.
‘We spelen oom en tante, zie je 't niet aan Doortjes hoogen hoed?’ verbaasde zich Aimée. ‘Doortje is oom. Eerst zijn we met onze neefjes en nichtjes uit wandelen geweest, en nu drinken we thuis thee.’
‘Is mààrr suikèrrwaterr, ja?’ verontwaardigde zich Tommy.
‘Als jullie nou géén óóm zegt tegen me, krijgen jullie geen hééle perliner èlk!’ dreigde Doortje den drie Indiërs.
‘Zeg, alsjeblieft praline, kind!’ gebood Nina. Doortje kreeg een kleur, bang voor Nina.
‘Oom Doorrtje?’ zong Ab, zijn bruine bakkesje één grinnkk, ‘oom Dóórrtje, ja?’
‘Oom Dorus,’ verbeterde Tommy, ‘ik vind een oom een mán-vent.’
‘Oom Hokus-Pokus!’ vond Piet uit, ‘veel mooier is... Hú!!’ Piet stak de tong uit naar de gastvrouw en echtgenoot, die in haar hoogen hoed, thans lang, recht, streng en statig stond als een ibis.
‘Waarom heb jullie die gekke brillen op?’ bestrafte Nina.
‘Omdat... pa... jarig is!’ legde Terentius uit. ‘Ze... zijn... niet... gek. Als er... nu... nog... glazen... in... waren... dan... was 't... gek... nicht.’
‘Ga jullie nóú maar heen, als jij toch niet meespeelt, Marie!’ meesterde Aimée. Op dit oogenblik klonk er een schelle kraai van Tinie, die, met stoeltje en al omgeduikeld, het gezelschap een paar omhoog gebeurde blauw geschoende en gesokte, half bloote beentjes bood; waarna zij snel weer opkrabbelde, en zegevieren vertelde: ‘Ikke, gefalt, Tinie gefalt, zóó pettig... ó zoo pettig!’ En om die bewering te staven, duikelde Tinie nogmaals om. Dit voorbeeld van mejuffrouw Christine Eckhardt werkte aanstekelijk op de heeren Albert en Thomas de Gijzel en Joseph Lemaître. In een oogwenk lagen ook zij op den grond, de beenen omhoog.
De heele theevisite liep in de war; Aimée trok zich stampvoetend van ergernis, aan de krullen harer allongepruik; oom Doortje trachtte het op Java geboren deel
| |
| |
der gasten bij den arm op te sleuren. De wijsgeeren Terentius en Rudolf keken elkaar eerst wezenloos in de oogen. Toen daagde er verstandhouding op in hun zich kruisende blikken, en doken hun gekromde vingers tegelijkertijd in den suikerpot, waarvan de blanke klontjes hun zoo verleidelijk toeglinsterden.
‘Wil je 't laten?!’ de gastvrouw deelde klappen uit en huilde zelf even hard als de gasten. ‘Terry, roep William, hij ligt onder den appelboom te lezen!’ ‘Néén!’ weigerde Terentius, ‘ik... eet... nóú... suiker!’ ‘Ik óók,’ verzekerde Rudolf, zich schadeloosstellend voor zijn tintelende ooren.
‘Wij zullen hem roepen!’ bood Nina buitengewoon gedienstig aan. ‘Zeg hem dat hij dadelijk hier komt!’ beval Aimée snel. Nina stak élégant haar arm door dien van Marie, wandelde draaiend, zich achterover rekkend weg, onder haar parasol. Nauwelijks had Ab dit gezien, of hij sprong op, en sloop lenig, onhoorbaar, tien vingers voor zijn neus uitgestoken, haar bewegingen nabootsend, de dames achterna. De andere indische aapjes grijnsden slim van genot.
De bewuste appelboom was het sieraad van ‘Welkom Thuis’, en stond eenzaam, dikstammig, knoestig en wijdgetakt op Williams lievelingsplekje, aan het eind van den uitgestrekten tuin, dicht bij de lage schutting, waarover men heen zag op zonblond bouwland en groene weiden met koeien en heldere slooten.
De meisjes zagen aan den eenen kant achter den stam uitsteken een hoofd, met pet diep daarover gedrukt; aan den anderen kant een paar zeer lange beenen, waarop een boek was afgegleden.
‘Daar heb je hem nou!’ wees Marie Born, en knikte plechtig.
‘Tsjas-sès, is hij dat? Dit luie spectakel?’ gilde Nina meer dan zij vroeg, uit de diepte van haar teleurstelling op. Af viel zij van een tien meter hooge illusie. ‘Hij sláápt! Zóó'n spectakel! Hoe durft hij hier liggen slapen?!!’
‘Hou je toch stil!’ waarschuwde Marie Born, ‘als hij 't nou hoort, kan hij je wel eens een spectakel màken!’
‘Ik hou me niet stil voor zoo'n luien idioot!’ herhaalde Nina. Als zij er toch aan dácht met hoeveel
| |
| |
zorg zij zich dien morgen gekleed had; hoe vroeg zij er voor was opgestaan; hoe zij eerst, daar zij nog in den lichten rouw over mama was, de grijze blouse had aangetrokken, en dien toen weer uit had gedaan voor de lila batisten, en hoe Alice door háár schuld, bij het vastspelden van haar kanten kraag, bijna een speld had afgeslikt; hoe Hanna Kamp, natuurlijk uit puren nijd, haar had toegevoegd: ‘Zóó, opgetuigd borduurpatroon!’ En het érgst: hoe er al rondverteld was dat zij zich geëngageerd had, stel je voor, met dezen William, dit schandelijk ongemanierd spectakel, op wiens galantheid zij gepocht had, terwijl ze hem heelemaal niet kende.
‘Neen!’ keerde zij zich toen naar Marie Born, ‘zóó'n schandelijk ongemanierd spectakel!’ Haar oogen fonkelden.
‘Och,’ vergoelijkte Marie ‘wees toch niet zoo boos, die menschen uit de West zijn héél anders dan wij. Misschien slapen ze daar altijd op dit uur!’
‘Jij met je West. Hit was wel drie, vier jaar in Bonn, en daar slapen ze niet op dit uur.’ Een geweldig snorken ronkte door de lucht.
‘Bah,’ wendde Nina zich in afkeer weg. ‘Zeker een paramaribosche snurk. Kom, ga mee, Marie!’ Zich omdraaiend, bemerkte zij Ab, die nog met tien vingers tegen zijn neus stond, alles af te hooren.
‘O daar heb je weer zoo'n zwarte!’ minachtte Nina. ‘Brutaal wezen!’
‘Ik swarrt, ja? Ik jou vertellen hoe ik swarrt komm. De God gaf mij in den hemel een stomp, en toen dondèrrde ik in een swarrten schoorsteen, ja? Maar de Hollander wordt door den ooievaar opgepikt, daarom is hij wit! Ja, William?’ wendde hij zich om, tot het vastslapend jongmensch, dat op eens recht overeind zat, klaarwakker, neen, met oogen, waarin Marie Born gevangen zag al wat Nina zoo even gezegd had.
‘Zoo is 't...’ bevestigde het jongemensch. ‘Dames!’ hij sprong vlug op. ‘Goeien mórgen! U neemt me niet kwalijk, 't was geen heel chique pose, maar de lucht maakte me slaperig. Ik vind 't erg lief dat de dames me komen opzoeken.’ Nina kleurde kreeftrood
| |
| |
bij dezen aanmatigenden nadruk. ‘U is zeker juffrouw Donker, ik meen nicht Nina.’ William boog statig: ‘Ik heb al véél van U gehoord. Mag ik U de hand drukken?’ Hij hield den elleboog bij het oor, en liet vijf vingers naar beneden bengelen, door Nina verontwaardigd ‘genegeerd’. ‘O, die rakkers van kinderen, die haar chique manieren bespottelijk hadden gemaakt, en Marie Born, al wás ze goed, op schóól zoo'n lor, prul en niemendal van lafheid, die zich omdraaide om te glimlachen! Maar och, hij zou haar toch niet hebben dúrven uitlachen?? Hij groette zeker ook zoo, 't was engelsch en aristocratisch. Hij stond nu, zijn handen in zijn zakken, haar aan te kijken. Dit was dus de Nina die hij moest helpen opvoeden, dit nuffig dametje met edelbleek gezichtje en oogen als zwarte sterren. Nou, dat mondje kon leelijks genoeg laten hooren: ‘Luie idioot, schandelijk spectakel.’ Hij had haar geen hulde genoeg bewezen zeker. Eerst had hij bij tante Georgine in de veranda willen wachten tot de meisjes kwamen, dol nieuwsgierig naar zijn nichtje nu, maar toen werd 't hem, ook omdat hij vooral geen complimenten behoefde te maken, als tante zei, daar te eng, en besloot hij voor de grap onder den appelboom te wachten, met zijn boek op het gras liggend. Hij was werkelijk ingesluimerd, doch Nina's schel stemmetje had hem dadelijk wakker gemaakt, en hem zich doen houden als sliep hij voort. ‘Wát een aanmatigend katje! Nee maar, Aimée, had toch wel gelijk gehad. Nou, hij had wel lust te beproeven of hij dat katje niet eens op haar plaats kon zetten. Maar wat was dat ding móói, hè.... kolossáál mooi.... Enfin, wat hielp dat? als ze zoo ondeugend was.... zoo'n nest. Niet eens burgerlijk-beleefd bleek ze.’
Nina, van haar kant, stond hem op te nemen onder haar lange wimpers door, want iets tintelends in zijn blik hield die neer. Zij zag niet den fat, dien zij zich had voorgesteld, met puntig geknipte nagels en een hals omstukadoord door een hoogen witten boord. Zij zag een onaanstellerigen langen, forschen, en toch leenig beweeglijken jongen, in een grijs sportpakje, zijn gespierde gebruinde hals uit den omgeslagen
| |
| |
kraag van een flanellen overhemd. Zij zag een blond west-indisch type, ernstige bruingrijze oogen doorspeeld van licht, en een neus die juist genoeg wipte, om gezellig te kunnen heeten. Een donzig blond snorretje dekte zijn bovenlip, sterke witte tandenrijen had hij, een putje kloofde zijn kin, die breed, kantig, en
vol wil was. Als oom Freek, had hij de oogen ietwat schuin. Zijn haar viel telkens met een weerbarstige steile lok uit de kuif, óver zijn voorhoofd, en ongeduldig streek hij die dan weg. Van achteren was het kort bijgeknipt. Hij viel Nina wel mee. ‘Maar zijn kleeding was afschuwelijk ongegeneerd. Hij kon waarlijk voor haar wel een hoogen boord en een colbert aan hebben getrokken. Hoe dórst hij zoo verschijnen! En tóch zag hij er uit als een gentleman.’
Marie Born, verlegen met de zaak, waagde thans een woordje in het midden te brengen.
| |
| |
‘We komen u roepen, meneer Eckhardt. Aimeé wou dat u even kwam om de kinderen stil te maken.’
‘Is er onraad aan de theetafel?’ hij lachte hartelijk. ‘Papa William zal wel eens even komen. Zeg, Marietje en William tusschen ons, hoor, we kennen elkaar toch al. Allemaal broertjes en zusjes hier, laten we maar prettig zijn, zoo, ja Nientje?’
‘O, ik hou niet van die familiariteit!’ vertelde Nina hem uit de hoogte. ‘Als Marie wil dat u haar bij den naam noemt, moet zij u eerst zeggen dat u het mág. Tenminste, dit is mijn zuster en mij geleerd door onze gouvernantes en op onze kostscholen. U weet niet hoe het hóórt.’
‘Heer bewaar me.... heb ik ooit... bless my heart, little prude!’ William keek haar kluchtig verbaasd aan, en barstte in zijn luiden hartelijken schater, die Marie Born flauw deed meelachen en Nina zeer ergerde. Hij was op dat oogenblik met zijn Engelsch te Paramaribo, waar hij het dagelijks sprak. Nina bloosde tegen het rood der donkerste rododendrons in tante Georgine's tuin op. ‘U hebt aardige siernamen.’
‘Neen, zulke mooie als u heb ik niet. Prude is maar preutsch. Hebt u dat allemaal geleerd van uw gouvernante, zoo, zoo? en op de kostscholen, zoo zoo? Maakt u de menschen altijd zoo uit? Mijn zusjes in de West willen ook graag weten hoe 't hoort, kunt u uw gouvernante niet recommandeeren? Ze leert zeker 't allereerst “luie idioot” vertalen in vier talen.
Ha ha ha ha!’
Toen, ziende dat de tranen haar in de oogen drongen, stak hij haar gulhartig zijn groote hand toe. ‘Kom, geen ruzie, hoor kind, den eersten keer dat we mekaar ontmoeten. Ik vergééf je.’
Nina had hem kunnen slaan en weigerde zijn hand aan te nemen. ‘Niet? Nu, ik ben toch niet kwaad meer. Je bent nog maar een klein ding, pas drie jaar ouder dan Aimée of zoo. Ik kon je vader waarlijk wel wezen. Kijk, de blouse van Manetje is heelemaal opgescharreld... dat had de vriendin zeker niet gezien, wel?’ Zijn doordringende oogen hielden aan op Nina. ‘Wacht Marietje, laat William je helpen. Ja, ik weet wel, ik hielp mijn zusjes ook wel thuis.’
| |
| |
‘Hebt u veel zusjes?’ vroeg Marie nauw hoorbaar, zeer verlegen met die mannelijke hulp; aan den eenen kant bang William te beleedigen door hem af te stooten, aan den anderen kant hem mijlen ver wenschend. Het was zoo eng, maar hij deed het handig. Nina stak haar hand door Marie's roksplit en trok de blouse af, terwijl William haar met een veiligheidsspeld bevestigde aan haar ceintuur. ‘Nog van Aimée!’ lachte hij, ‘ze geeft mij alles te bewaren; er zit nog een zeeppoppetje van Tinie ook in mijn zak. Of ik veel zusjes heb? Vier, Rosy achttien, Kitty vijftien, Georgientje twaalf en Frida zes. En vier broers; Duco, ouder dan ik, werkt op een plantage, en dan Jeff en Etienne en Simon, jonger, gaan nog op school. Negen kinders bij ons, ja. Kan schikken, hè?’
‘Ja,’ prevelde Marie. ‘Bij ons zijn er vijf, vier zusters, één broer. Dank u vriendelijk.’
‘U, al maar u. Móét je niet zeggen Marietje. Jij, hoor. Ze is wat verlegen, hè? Niet veel jongens bijgewoond?’
‘Neen, bijna niet... neven, maar die komen zelden.’
‘Ze zijn niet zulke vreeselijke wezens, hoor, als Marietje denkt. Kijk mij maar, ik ben heel gewoon.’ Hij zag haar prettig aan, met zijn heldere oogen, en vertelde, op weg naar de kinderen, van Rosy en Kitty en Duco en Etienne, uitsluitend het woord richtend tot Marie; en Nina, verbitterd dat zij, mooie Nina, daar maar voor spek en boonen bij liep, draaide zich eensklaps om en zei: ‘Ik ga naar tante Georgine.’ Dit moest hem toch erg verdrieten.
‘Best, Nientje,’ beschermde William blijmoedig, onverstoord. ‘Ik laat altijd iedereen vrij. Ga tante Georgine maar wat helpen. Ik heb gehoord dat je zoo'n best huismoedertje bent. Daar doe je 't toch zeker voor. Ga jij maar gerust. Marietje en ik vinden samen den weg wel, ja.’
Nina trilde van woede, zij had gaarne zijn sportpet afgerukt en er op getrapt. Zoo'n verwaande spriet van een jongen! En die Marie Born - je kon toch moeilijk iets leelijkers bedenken om naar te kijken, zoo'n kloentjes-toetje en een bril - giegelde net hóór-baar: ‘Nina en huishouden.’ ‘Schepsel zonder karakter,
| |
| |
om zich zoo te laten Marieën door zoo'n William.... Als ze nu maar niet ging vertellen van dien nonsens over dat geëngageerd zijn...’ Het koude zweet brak Nina uit... maar toen zijn zij zich: ‘Neen, neen, Marie Born mocht een kloentjes toetje hebben, trouw was ze, ze zou niets verraden, en dit kon je van menigeen zónder kloentjes-toetje niet zeggen.
In de veranda zaten tante Georgine en oom Freek; en Nina was zoo vol van al het onrecht haar aangedaan door den naren William, dat zij vergat oom Freek te féliciteeren, en hem eerst gelukkig maakte met het groene doosje, nadat tante Georgine dit voor haar had neer gezet. Oom Freek toonde zich uiterst verrukt en beloofde Nina, met een kus op iedere wang, nooit een pen te gebruiken dan uit dit doosje met nikkel beslag. Deze dankbaarheid bracht Nina er toe bij oom en tante te klagen over het gebrek aan decorum in den vreeselijken William, en zij huilde bijna van boosheid, toen haar relaas oom en tante achterover deed vallen van den lach in hun rieten leunstoelen.
‘O, jij krabbel!’ schaterde tante Georgine, ‘o, jij verwaande, nuffige, kleine krabbel!’ Tante sloeg de dikke geputte handjes voor de oogen. ‘Maar oom Freek, ú zal 't hem toch zeggen, nietwáár?’ smeekte de beleedigde Nina, haar arm vlijend om oom Freeks hals. Oom Freek vond dit zoon gezellig gevoel, dat hij haar op zijn knie trok, doch verbaasd vroeg:
‘Maar wat moet ik hem zeggen, Nientje? Hij is toch je neef, ouder dan jij, hij heeft niets onbeleefds gedaan of gezegd,’
‘Maar tegen Marie Born, oom. Hij zegt “Marie”, zonder dat ze gezegd heeft dat hij mág.’
Tante Georgine vond dat Marie Born uit den band begon te springen. ‘En Nina, wat word jij bezorgd voor een ánder! Dat is heusch wat goeds en wat nieuws.’
‘Ik.... ik.... gelóóf wel dat Marie Born een goed schaap is.’
‘Goddank!’ zuchtte tante, één stap vooruit op 't pad der deugd, ga zoo voort, Nina.’ Maar Nina achtte Marie's goedheid hier van ondergeschikt belang: ‘Hij lag te slapen toen wij aankwamen!’ pruilde Nina. Hij snorkte allerafschuwelijkst, dát is toch al heel
| |
| |
ongemanierd.’ ‘Neen,’ vond oom Freek, ‘als hij nu nog wàs gààn slapen, toen hij jullie zàg aankomen, maar de toestand was al in werking, Nientje. Dat feit is niet strafbaar, poes.’
‘Maar hij wist dat ik er was, oom Freek, en hij ging slapen.’
Nina stampte haar hoog fransch hakje op den verandavloer. Tante Georgine schoot op haar toe, en trok haar bij beide handen van oom Freeks knie af. ‘Maar, kleine krabbel, iedereen denkt nog niet zoo aan Nina Donker, als Nina Donker denkt aan Nina Donker! Geen haar op 's jongelings hoofd, dat aan jou dacht, schatje. En als al zijn haren aan jou dachten, hij heeft er zooveel, zou hij Nina Donker geen oogenblik verggeten, en dat zou lastig voor hem zijn.’
‘Hè, tante Georgine, wat bent ú toch flauw!’ Nina had nu de heele familie kunnen afranselen. ‘U had hem toch net zoo goed verteld dat ik kwam, als u mij had verteld dat hij kwam.’
‘Hád ik hem dat gezegd?... ik weet heusch niet meer... O ja, ik zei verleden week: ‘nu, dan komt Nientje ook, dat treft wel aardig.’
‘En wat zei hij toen? “Nientje”, u had best kunnen zeggen Nina. Ik ben nu toch geen kind meer.’
‘Ja, dát merk ik. Wat hij zei? “O, tante.” Arme jongen, hij nam 't heel koel op. Hij kende je niet. Hij ontmoet zooveel jongedames en nichtjes.’
‘Vrouw, ik moet toch eens even gaan zoeken in 't wetboek van strafrecht, of er ook boete is, of een paar dagen tuchthuisstraf, voor een jongmensch dat slapen gaat als er zoo'n lief nichtje als Nientje komt.’ Oom Freek trok Nina weer naar zich toe.
‘Drie maanden eenzame opsluiting voor dezen ontaarde! Ha! dat er goede justitie geoefend worde in dezen lande!’ riep tante Georgine, haar oogen rollend, en knotsachtige armgebaren makend.
‘Vrouw, zwaai niet zoo met je armen. Ik zie dat er een strengetje haar uit je chignon komt. Je hebt zulk stug haar, vrouw. Net paardenhaar.’
‘Man, oudste kostjongen van me, beleedig me niet.’ Tante kneep oom Freeks neus, en hij haar blozende wang. Zoo knepen zij elkaar. ‘'t Is geen paardenhaar,
| |
| |
wel floszij!’ maakte oom Freek het goed. Nina, neem me niet kwalijk!’ hij streek over zijn vrouws golvende bruine haren, die in een toet als een eikeknoest in vlechten tegen haar nek aan waren gestoken, ‘ik ben jarig vandaag, en mag dan altijd meer doen dan anders. Ik heb zooveel gekregen, en ik ben zoo blij.’
‘O ja, dat is waar, de inktlap van Marie, de inktlap van Marie!’ bedacht tante Georgine rad, hem van een zijtafeltje nemend. ‘Een konijnenkop van geel en bruin fluweel, met viooltjes er om heen geborduurd. Hoe lief, hè?’
‘Als dat maar geen zinnebeeldige beteekenis heeft,’ bepeinsde oom Freek, de onnoozele fluweelen konijnentronie bekijkend, ‘als dat maar niet doelt op mij, zoodat ik in dit lieve beest een broertje moet begroeten, hè Nientje?’
‘Vraagt u 't Marie zelf maar!’ sprak Nina, steeds uit haar humeur.
‘Freek, pas op, als je dat doet. Maak 't schaap, dat zoo mooi voor je gewerkt heeft, niet verlegen!’ dreigde tante. En Freek, de oudste kostjongen, beloofde alleen lief te bedanken, hetgeen hij ook deed.
Jaan kondigde aan dat de tafel gedekt was, en ging de bel luiden om ‘de bende van den grooten bandiet’ bijeen te roepen. ‘Eerst wasschen! eerst wasschen!’ gilde mama, alle uitgestoken kleverige en vuile handen afwerend.
‘Juf, juf! waar zit dat goede mensch! Dolfje, roep juf! Een zoentje.... je kleeft zoo.... op je bolletje dan.... m'n kleine muizenmannetje.’ Juf kwam van boven gehijgd, waar ze had zitten naaien, en holde met den troep derwaarts. Tinie zat op den schoudervan William. ‘Zit je daar prettig, Tinie, op den schouder van William?’ ‘J.... já!’ kraaide Tinie.... ‘Wimbam zoet.... zoete Wimbam.’ William ging zitten, zijn vrachtje steeds bij zich, als hoorde 't zoo. Nina vond hem al even idioot als de rest van de familie. Stel je voor, zij had al dien tijd zitten koken van nijd, en die jongen vertelde, met tintel-oogen, dat hij zich suf had gelachen over die kinderen, met Marie Born. Marie Born lachend met een student! Als mama Born dat gezien had!
| |
| |
Govert, uit zwemmen geweest, kwam gelukkig brandschoon binnen, gevolgd door nog wat natten Mozes, ook uit zwemmen geweest. Oom Freek wreef Mozes, dus droog met een paar ruwe handdoeken, en toen klom Mozes deftig op een stoel achter Govert, waar hij altijd zat bij de maaltijden, terwijl iedereen hem over de tafel hapjes toezond. Mozes werd bepaald behandeld als een mensch, in dit malle huishouden. ‘Och, je hebt menschen, die dikwijls zooveel minder goed zijn dan Mozes,’ beweerde tante Georgine. ‘Allemaal brillen? O, wat een ouwe luidjes! Zij overzag haar gebrild kroost.
De kinderoogen flikkerden gretig, want er stonden schoteltjes met worst en tong en vleesch en ingelegde paling en nieuwe haring en jam en kaas en koek en ‘bruun’, en in het midden stapelde zich een reuzenberg van goudbruine broodjes. En op het buffet, neen maar, op het buffet, rees een Eiffel-toren van taartjes! Nauwelijks had Ab de Gijzel dit bemerkt, of hij stormde van tafel op het buffet toe, en hief een woest vreugdegehuil aan. Onmiddellijk werd hij gevolgd door Tommy, Piet, Terry en Dolfje. Zij sloegen de handen ineen, en zelfs de plechtige Terentius vergat zijn waardigheid van wijsgeer en zijn huwelijk met de oude vrouw op krukken, en danste mee den dans der wilde bewoners der Fiji-eilanden, onder kreten van zuivere verrukking. Nina vond het schandelijk-ongemanierd, oom Freek riep tot de orde, tante Georgine, gek mensch, kneep jufs hand en lachte met deze tranen, en William bracht de dansenden tot stilstand en naar hun respectieve stoelen. Nina kon die gedienstigheid heelemaal niet uitstaan: ‘daar was de juf toch voor.’
‘U lijkt wel een kindermeid!’ beet ze hem toe.
‘Dat is zoo kwaad niet bedacht, lieve Nientje, een kindermeid is een hoogst verdienstelijk wezen in de maatschappij.’
William knikte haar blijmoedig toe, juf Nel bloosde hevig, en Nina wenschte dat zij maar niets gezegd had.
‘Nina, Nina, dat tongetje van jou!’ zei tante. ‘Enfin, never say die, we willen maar weer hopen op beterschap.’
Wat at die William veel! Paling en vleesch ver- | |
| |
dwenen... neen maar.... William, van zijn kant zag poppige nuffige stukjes aan één vorktand hun weg vinden naar Nina's roode mondje. ‘Krijg je wel genoeg naar binnen nichtje?’ ontstemde hij haar plots met een burgerlijken uitval. ‘Kind, je snoert je maag toe. Doe als Govert en ik, eet flink, hap, hap. Ik weet 't al, ze is bang haar mondje uit te scheuren.’
‘'t Is onbehouwen zooveel te eten!’ veroordeelde Nina de gansche familie Eckhardt.
‘Dan maar onbehouwen! Ik moet genoeg hebben, en ik heb altijd honger!’ ‘dégoûteerde’ William haar verder, en hij nam geen bróódje, maar sneed zich een paar flinke boterhammen af. O, en met dezen jongen vertelden ze, op school, dat Nina geëngageerd was! Pijnlijk was het!
‘Ik wéét wat....’ verraste Ab de familie op geheimzinnigen toon.... ‘van Nina, wat zij zei ja? bij den boom die appelen krijgt, toen zij William zag slapen.’
Iedereen keek naar Nina, die bleek werd van angst, terwijl een klam rood Marie Born uitsloeg van benauwdheid, en William eenige kolossale happen achter elkaar nam. Maar Nina's oogen staarden hem in zulk een smeekende vreeze aan, dat hij iets voelde zachten in zijn zich tegen haar hardend gemoed, en zoodra hij de happen volledig naar binnen had gewerkt, Ab heftig vermaande: ‘Wat wou jij, kleine zwarte apenkop, die niet ééns goed Hollandsch spreekt, van hóllandsche menschen vertellen? Je verstaat alles verkeerd, en màg je klikken? Pas op, pas op, dat ik niet heel boos op je word en je géén vlieger maak.’
‘Dan,’ zei Ab gemoedelijk, nadat hij een poos verschrikt gezwegen had, ‘zal ik vertellen van de muizen die ik doodkneep, met die tang, ja William?’
‘Ja, dát mag je doen.’
‘O... brr...’ rilde Marie Born... ‘muizen.’
‘Jij bang voor muizen. Ik niet. O, jij moet zien!’ Ab ging er bij stáán om de zaak dapper uit te beelden. ‘Ik hoor achter die behangsel rrrrrt! en ik denk ik zal jou rrrrt! en toen zij de keuken in, door 'n gaatje... Ik rrrrt! die tang, ik rrrrt! ze doodknijp bij die op... Jaan, ja? Was héérlijk, Ja? Jaan?’ Want Jaan kwam de helft van haar twaalfuurtje halen, koffie en
| |
| |
brood had ze in de keuken, maar wat er bij behoorde kreeg ze van binnen, een bord vol nu.
‘Appie is een koppensneller!’ beweerde Jaan, zijn hoofd bergend in haar goedige groote werkhand, ‘en hij is Jaans beste vrindje.’
‘En ik dan, Jaan?’
‘En ik? en ik? zes paar blauwe, zwarte en bruine kijkers vroegen om Jaans genegenheid. ‘Allemaal vrindjes!’ berichtte Jaan, ‘want mijn hart is ruim, net als m'n máág!’ William keek Nina, die een vies gezicht trok, eens aan, en proestte.
‘Hm, mevrouw, paling, wat hebt u me lekker bedacht. Nou, ik roep: leve meneers verjaardag!’ En Jaan vertrok, hoffelijk en langzaam uitgeleide gedaan door plechtige Terentius.
‘Wat is die Jaan toch familiaar, tante!’ vond Nina, ‘'t is toch niet goed meiden zoo lang te houden.’
‘Voor sommige menschen niet, voor mij wel, poes!’ weerlegde tante vriendelijk-statig. En toen alle statigheid wegwerpend: ‘Hoor eens, kom me nou niet aan mijn Jáán, want ze is een echt góéd wezen, dat hier al twaalf en een half jaar is, in Augustus. Dan zullen we haar netjes vieren. Ze is maar niet zoo'n tegenwoordige floddermeid, die zes weken blijft en dan met honderd standjes haar dienst opzegt; ze is een stuk van “Welkom Thuis”, hè Freek? zeg óók iets, vader.’
‘En ik,’ verklaarde Govert gedempt, met vollen mond, ‘zal een advertentie in de courant opstellen voor Jaan.’
‘O, eet eerst je mond dan maar leeg, dat zal wel mooi zijn!’ bestrafte Nina. Woede blikkerde haar uit Goverts oogen tegemoet, maar zijn moeder knikte.
‘Ja Govert, je mocht wel wat meer manieren hebben.’
‘U zei laatst dat Nina één en al manier was.’
‘Ja, wat Nina te veel vormen heeft, heb jij te weinig. Doe hem maar wat over, Nina.’ Doch Nina zweeg, even denkend aan het ‘luie idioot.’
‘Maar tante,’ kwam zij op de Jaanskwestie terug, ‘ouwe Aal was wel achttien jaar op “den Esschenhof”, en wij hebben haar nooit gevierd. Mama dacht er niet aan.’
| |
| |
‘Jij en Jenny hadt er ook aan moeten denken, hondje, en niet mama, die voor haar gezondheid van de eene badplaats naar de andere reizen moest.’
‘Ja, ja! Oo, wat moet dat kind nog een boel lééren!’ plaagde William, de oogen toeknijpend. ‘Maar 't zal wel gaan, want ze wil wel. Eten leert ze óók nog. Ik voorspel dat, als ze een maand naar William gekeken heeft, ze net zooveel eet als Govert en William bij elkaar. Dan heeft ze ook een gezond vrouwenmiddel en geen ingeknepen tailletje meer, hè Nientje?’
En Nina, die zich beroemde op haar prachtige figuurtje! Marie Born keek er bepaald verschrikt van, en William verwijtend aan, al haar verlegenheid vergetend, terwijl tante over haars neefs gebrek aan tact de wenkbrauwen fronste. ‘Kom, kom, geen al te persoonlijke wenken in gezelschap, nietwaar, Freek?’
‘Ik trek nu eens partij voor Nientje! Ze was wat lief voor me vanmorgen, en niemand zal een haar van haar hoofdje krenken, zoolang oom Freek leeft om haar te beschermen!’
‘Zoo'n ridderlijke cavalier heeft nog nooit iemand gehad,’ zei tante.
‘Tante!’ viel Nina uit, die, schoon hevig blozend over het ‘ingeknepen taillette,’ het maar zwijgend in ruil nam voor het ‘luie idioot,’ hoewel haar eigenliefde een naarvinnig sneedje had bekomen. Maar William kon 't niet meenen. Hoe kon iemand haar figuur leelijk vinden!! ‘Waarom noemt u oom toch Freek, hij heet toch Frederik.’
Tante scheen als uit een droom te ontwaken, en keek met rollende oogen rond. ‘Hééé? Frederik! Was het een Frederik dien ik trouwde? O, dat ik het ten eenenmale vergat! Weet je wat, laat ons tot een vergelijk komen, ik zal hem Frédéric noemen voor den chic.’ En tante Georgine liet oogen, stem en hoofd kwijnen: ‘Frédéric! Och! Frédéric! Doe het deksel even voor uw gade op de boter-pot, zoodat de boter niet bederft! Hebt gij het gedaan, mijn Frédéric?’
‘Ja, mijn Georgine!’ zei oom Freek, verrukt over zijn nieuwen naam, van harte aan het spelletje deelnemend.
Waarna de gansche ‘bende van den grooten ban- | |
| |
diet’ uiteen stoof, onder oorvlies-scheurend gejuich.
‘Och, meneer William!’ aarzelde Marie Born schuchter, ‘zeg u nu maar niet zulke dingen meer tegen Nina....’
‘Wat voor dingen, Marietje?’
‘Van.... tailletjes en zoo.’
‘Vind je dat ik er verkeerd aan deed? Ik moet haar opvoeden.’
Marie kon zich niet weerhouden te glimlachen, hij zag er zoo jongensachtig uit, toen hij dit zei.
‘Nou!’ bekende hij ruiterlijk: ‘'t was hatelijk, hè?’
‘Ja, wel een beetje. U is toch een heer, en ouder dan Nina.’
‘Nou, weet je wat, ik zal 't goedmaken.’ Zij lachten beiden.
Nina zag dit gesprekje, van uit de verte, met leede oogen aan. ‘Marie Born ging flirten met William. Marie Born, verbééld je! Hij sloeg haar op den schouder. Neen, zóó iets! Die Marie hád toch geen eergevoel. O, als ze maar niet verteld had van dat geëngageerd zijn.... Nee, nee, dat zou ze toch wel niet....’ Daar stapte William op haar toe. ‘Nientje,’ hij stak weer zijn hand uit. ‘Vergeef me, ik zal nooit weer zeggen dat je een ingeknepen tailletje hebt.’
‘En je zégt het!’ Nina sloeg de hand weg, de stevige, gespierde bruine hand. ‘Au!’ huilde William quasi, schik hebbend in dat slappe klapje. ‘Ik zal 't nooit weer zeggen in gezelschap.’
‘Dus.... je vind 't....’ hijgde Nina, rood van kwaadheid.
‘Eerlijk gezegd, ja. Je hebt een toegeschroefde maag er door. Je maakt jezelf ongezond. Je krijgt niet genoeg voedsel naar binnen. En ik vind 't leelijk.’
‘Léélijk....!’
‘Ja, leelijk, heel leelijk. Mijn zusters mogen er zoo niet uitzien.’
‘'t Kan me niets schelen hoe je zusjes er uitzien. En ik vind je vreeselijk brutaal me dat allemaal den eersten dag al te vertellen. En je hóéft 't niet te vertellen. Houd 't vóór je.’
‘Ja, van voor zich houden gesproken.... ik denk
| |
| |
aan den appelboom.’
‘Ik dacht dat je sliep.’
‘O, was 't dáárom minder vleiend?’
‘Néén maar... je bent 't waard, dat zie ik nou...’
‘Daar buig ik voor,’ zei William, zette zijn pet op en nam haar weer af. ‘Nou, ik neem je niets kwalijk, zoo'n klein nest als jij. Je weet niet waar je staat en wat je zegt.’
‘Meneer Eckhardt weet 't zeker wel.’
‘Waar blijf jullie toch?’ kwam tante Georgine de veranda in, ‘de jongens willen gymnastiek doen, William, ze gaan al aan de werktuigen, en er kan nooit genoeg toezicht zijn. Kom Nina, zulk heerlijk weer, en dan jij hier zitten mopperen. Vooruit jij, toe nou, krabbel.’
‘Neen tante, ik blijf hier. Die neef van u is zoo lief en netjes tegen me. Ik wil niet wezen waar hij is.’
‘William William, wat móét ik hooren?’
‘Ze zal wel aan me wennen, tantetje,’ zei hij zelfgenoegzaam.
‘Ja, juist, je zult wel aan hem wennen, snoes! Niet mee? nou, dan maar niet. Ga jij dan maar hier zitten kniezen over denkbeeldige grieven. Hè, de rozen geuren je hier toe, en kijk eens wat een prachtige blauwe kapel daar fladdert! Kom, laten we die samen najagen! Ik met m'n dikte, dan mag je me uitlachen. Marie Born zit al op den schommel, kijk nou, daar vliegt ze met Tinie op haar schoot de hoogte in! Kom.’
‘Neen!’ volhardde Nina, daar William háár steeds uit stond te lachen. ‘Ik blijf hier. Ik neem wel 'n boek.’
‘Koppigheid is een mooi kruid, gelukkig wast 't niet in alle hoofden!’ citeerde tante met een kleine variant. ‘Dag Nien.’
Tante greep Williams arm, en daar gingen die twee heen, samenzweerders. Althans zoo kwam het Nina voor. ‘Lachen, fluisteren.... over haar natuurlijk.’ En zij zat daar diep-ongelukkig uit de verte te kijken naar het vroolijk troepje, dat joelde en pret had in den zonneschijn, terwijl in haar hartje kampten ergernis, afgunst, medelijden met zichzelf, en ontevredenheid over eigen booze bui. Niemand kwam om haar te verwennen en te vergoden en te vieren, en dit
| |
| |
moesten zij toch doen, al was zij nog zoo kwaad. Ze zag tusschen de stamrozen door Marie Born's grauwgelige leelijke katoenen jurk schemeren, en het grijze sportcostuum van William, die Marie aanmoedigde aan de ringen te gaan. ‘Zij hoefde niet bang te zijn, als hij er bij was, Marietje, hè?’ Tegen Marie Born kon hij wel vriendelijk zijn, maar tegen haar.... O, 't wás een komplot. Ze had het dadelijk gedacht. Maar Marie Born had hem ook niet uitgescholden voor luien
idioot. En zoo kwelde en martelde zij zichzelf.
Juf Nel, die met Jaan heen en weer liep, om de tafel af te ruimen, keek naar het treurig gezichtje, en kreeg een innige behoefte om te troosten. Maar bang afgestooten te worden, hield ze zich in. Zij haalde nog vuile glazen weg uit de veranda, schikte er stoelen en tafeltjes, raapte gevallen kussens en antimacassers op, legde ze weer netjes, deed een tak rozen in een vaasje met versch water, en zette dit als een zwijgend bewijs van medegevoel en deelneming voor Nina neer.
| |
| |
‘O, dank u,’ zei Nina getroffen, flauwtjes, en de tranen die bolden uit haar oogen, plasten nu hoorbaar neer op de bladen van het boek. Juf schudde even het hoofd, maar zweeg, en liep bedrijvig haar werkjes af te doen. Toen ze klaar was met stoffen, schikken en ruimen, greep ze tante Georgine's groote naaidoos met de afdeeling vol vakjes boven in; naaidoos die altijd in wanorde was door het grabbelen er in van vele handjes, zoekend naar spelden, touwtjes en draadjes. En juf begon de verwarde kluwens uit elkaar te rafelen. Nina zag er onwillekeurig naar. ‘Kijk u eens!’ lachend hield juf een bal van bindgaren, haakkatoen, floszij, knoopsgatenzij, rijggaren, eindjes kant, haken en oogen, en een borduurschaartje dat er in was blijven hangen, in de hoogte ‘Als je 't zoo wou hébben, kréég je 't niet zoo. Laten we dat gauw eens zuiveren. Heerlijk, meneer en mevrouw zijn bij de jongens, dan zijn mijn handen weer eens wat vrij. Van ochtend ben ik nu en dan maar eens gaan kijken. Er is zoo'n massa te naaien, en ik ben bepaald achter. Ik hoop dat ik de zes nachtponnetjes voor Tinie deze week nog afkrijg, en dan moet ik aan hanssopjes voor Dolfje.’ Gisteren nog, zou Nina het versmaad hebben te praten met zoo'n juf, dochter uit een tabakswinkeltje uit de Koningstraat, over naaiwerk. Maar nu die daar in den tuin komplotten tegen haar smeedden, en de William in quaestie haar zóó maar zei dat zij een ingeknepen taille bezat.... voelde zij zich veel zachter gestemd tegenover juf Nel, die toch ook daareven iets liefs wilde doen met die rozen zoo. En dit had Nina goed gedaan. Er ging ook iets frischs en zonnigs uit van juf, iets even zonnigs als de blonde krultetjes die om haar voorhoofd sprongen bij elken knik van haar hoofd. Goedhartige zachtblauwe oogen had juf, een kleinen neus en rozenkleur wangen. Ze was werkelijk niet leelijk, haar leest nogal dun,
haar handen waren klein. Nina vroeg zich af of juf niet liever getrouwd zou zijn, dan eeuwig vreemde kinderen te wasschen, goed te verstellen en kamers op te ruimen en speelgoedkasten. Zij vroeg hoe oud juf was, en ontving prompt ten antwoord: ‘Heel wat ouder dan u, vijf en twintig al. U bent nog heerlijk jong.’
| |
| |
‘O, dan kunt u nog best trouwen, en dat zal prettiger zijn dan in betrekking.’
Er kwam even een weemoedig trekje om jufs frissche lippen. Maar zij lachte en zei: ‘O, dat is volstrekt niet noodig. Ik ben best tevreden zoo. En als ik trouwde, zou ik niet meer voor Huib kunnen zorgen.’
‘Wie is Huib?’
‘Mijn broertje van dertien, hij is een zwak ventje, maar hij speelt zoo heerlijk vióól, o verrúkkelijk! Hij speelt nu al wel 's bij families, en Donderdagavond was hij hier. Hij is nu op de muziekschool en dat betaal ik!’ besloot juf met eenigen trots. ‘Want vader zag het er niet in, en mijn tweede moeder ook niet.... och, en we zijn met ons zoovelen, en 't kan zoo best niet gemist worden bij ons. En nu wilden ze hem in een boekwinkel doen als bediendetje, verbeeld u nou, Huib met zijn aanleg! Maar toen stak ik er een stokje voor, en nou leert hij prachtig. De heeren van 't conservatoire zijn zóó tevreden. En elken zomer stuur ik hem naar menschen in Gelderland, voor z'n longen. Daar ligt hij dan maar te lezen in een hangmat tusschen de dennen, en dan komt hij terug, zooveel beter. Hè, en dan ben ik zoo blij.’
‘Hoeveel verdient u dan hier?’ ondervroeg Nina.
‘Twee honderdvijftig, met kost en inwoning... veel.’
‘Maar houd u dan niets over voor uzelf?’
‘O zeker, genoeg, mijn behoeften zijn maar bescheiden. Gut, ik heb nog wel wat op de spaarbank, een kleinigheid. En ik mag mevrouws oude japonnen altijd, mevrouw is zoo'n dot.... Deze is er ook een van mevrouw. Heb ik 'em niet netjes vermaakt?’
‘Ja....’ aarzelde Nina, bedenkend hoe zij nooit iemands oude japonnen zou willen dragen. Het moest wel vreeselijk zijn zich zoo op te offeren voor een broertje. ‘Waarom is u niet liever onderwijzeres aan een school?’
‘Ik kan niet tegen schoollucht, mijn longen waren vroeger niet zoo heel sterk. En het buitenleven doet me goed.’
‘Bent... bent u nooit geëngageerd geweest?’ vischte Nina, er niet aan denkend dat men zelfs tegenover een meisje uit een tabakswinkeltje onbescheiden kan
| |
| |
zijn. Jufs blos verhoogde zich, zij keek Nina aan, weifelend:
‘Ja,’ viel ze op eens rad uit, als wilde ze gauw iets pijnlijks kwijt, ‘maar hij is d....’
‘Is hij dood?’
‘Ja,’ juf liet haar bloeiend gezichtje bleek zinken op de naaidoos met de vele vakjes, en snikte het plots uit. Nina, wakker geschrikt uit haar lusteloosheid sprong op haar toe. ‘Och, had ik maar niets gevraagd! O, wat spijt 't me!’ Zij stak haar hand uit, waarop jufs tranen dropen, en streek zelfs over de blonde krulletjes. ‘Och,’ sprak juf, ‘ik weet zelf niet wat me overkomt, want ik heb er nóóit over gesproken hier, dan tegen mevrouw, en dát is zoo'n lief schattig mensch, aan wie je alles kunt zeggen; zoo'n echte allemans-moeder. Dank u wel voor de sympathie. Ik wéét niet, soms op mooie rijke dagen als dit, denk ik er véél meer aan.’
‘Vertelt u maar iets van hem.... als u 't wilt....’ aarzelde Nina.
‘Och, er is zoo weinig te vertellen. Hij woonde bij ons op kamers, en gaf vioolles, en had schik in Huibs goed gehoor en leerde hem voor niets, en wij zagen elkaar veel, en hij kreeg mij lief, en ik hem, en hij vroeg mij. En ik zei ja, dadelijk, al was hij arm, en hád hij niets dan zijn lessen en ik mijn fröbelschool. Wij spaarden, en kochten aan voor ons huishoudinkje, en toen kreeg hij zenuwzinkingkoorts en stierf. Een maand na zijn dood zouden wij getrouwd zijn. 't Is nu net twee jaar. Ik werd er zelf ziek van, en dobberde tusschen leven en dood, maar de dood gooide me weer weg, 't leven in. Mijn plaats op de school was ik kwijt, en toen beval de hoofdjuffrouw me aan als gezelschapsjuf en kamenier en hulp in de huishouding bij een schatrijke mevrouw met twee dochters. Gruwelijk. De menschen telden me minder dan Tyras, hun hond. Geen goed woord kreeg ik, en de eenige die daar medelijden met me had, was een bejaarde keukenmeid. Ik zuchtte daar een jaar letterlijk in slavernij, en wou zelfs voor thuis niet weten hoe ik 't had. Toen las ik toevallig in het Vaderland dat mevrouw Eckhardt, huize “Welkom Thuis” een geschikte juffrouw
| |
| |
zocht. “Welkom Thuis”! de naam alleen klonk me zoo heerlijk toe. En zóó zag ik uw tante met haar vriendelijk warm gezicht, voelde ik me als had ik mijn leven lang op háár gewacht. Ik had mijn akte bij me en vertelde mijn heele geschiedenis. Ze nam me dadelijk, ik was de eerste, en ze wilde niet ééns om getuigen gaan bij die trotsche mevrouw, dat vond ze een vernedering voor me. En ze kneep me zoo vriendelijk in mijn wang, met: 't Zal wel gáán, hoor. Ik ben niets bang.’ Ik huilde van blijdschap, toen ik hier met mijn koffer introk, en alle kinderen om me heen dansten. Mevrouw had een kop sterke koffie voor me laten zetten, en een paar boterhammen met vleesch er bij klaargemaakt en een ei. 't Was gewoon méér dan lief. Meneer en mevrouw zijn vrienden voor me, de kinderen gewoon dotten, en dan zijn er Mozes en Jaan. Neen, heerlijk! Natuurlijk, je weet je plichten, ik zou me wel schamen, als ik ze niet wist. Maar hier is liefde, en liefde vergoed alles. Tenminste voor mij.’
Juf knikte, sloot de thans opgeruimde naaidoos, waarin alle vakjes netjes vol, en begon met ijver aan het nachtponnetje no. 6; haar veldbloemengezichtje weer een en al fleur. ‘Je moet je niet neer laten slaan door 't leven!’ vertelde zij Nina, ‘en maar hoop en moed houden en werken. Je moet altijd weer uit je narigheid kruipen als een kuiken uit een ei en net doen of 't leven heel nieuw voor je is en één zon, al. Als Huib 't nou maar tot iets goeds brengt. Ik wil nog niet denken aan een concert, maar een goeie plaats in een orkest..... die krijgt hij stellig. En dan roep ik hoera! En dan speel ik vangballetje met de gemaasde kousen.’
‘Hoe kan je zoo vroolijk zijn?’ wilde Nina vragen, maar juf onderbrak haar gedachtengang door schalks te vragen;
‘Is 't nu onbescheiden, als ik onderzoek wil doen naar uw groote verdriet?’
En Nina zei uit den grond van haar hart: ‘Ik zie dat 't mijne nónsens was.’ Nog nooit was zij zoo oprecht geweest.
‘U had 't zelf gemaakt? Dat doen weeldekindertjes maar al te dikwijls!’
| |
| |
‘Ja.’ Half verlegen, half lachend zag Nina haar aan, en juf vond dat zij er nooit zoo beeldig had uitgezien, en een gevoel van warme genegenheid voor dit mooie raar trotsche kind begon haar te doortintelen. Vergeven en vergeten waren alle ontvangen zijdelingsche hatelijkheden. ‘Moet u ook niet eens in den tuin?’ vroeg zij hartelijk.
‘Neen, als ze me noodig hadden, zouden ze me wel roepen. Ik blijf maar hier. U moet niet denken dat ik nooit verdriet had.... toen met mama.... papa is altijd ver, en Jenny is getrouwd in Utrecht.’ En werkelijke tranen persten zich nu uit de oogen, die zooeven krokodillentraantjes hadden vergoten. ‘Och ja!’ sprak juf, meewarig voorover buigend, ‘iedereen heeft zijn lasten. Maar u heeft ook bijzonder veel voorrechten, en daar zou ik nou's onbezorgd en vroolijk van genieten, in plaats van te broeden en te kniezen over onzin. U moet 't me niet kwalijk nemen, dat ik zoo ronduit spreek. We hebben nu zoo heerlijk gepraat, en ik heb u veel meer verteld dan ik aan iemand zou doen. Ik hoop dat we voortaan..... dat u nou wat beter denkt over een juf. Een juf is óók een mensch. Ik heb dikwijls gemerkt dat u er anders over dacht.’
‘O já?’ Nina kleurde, ‘ik beloof 't u.... ik wist niet.... u is een beschááfd meisje.... ik.... och, ik was mal tegenover u. Wees u maar goed op me.’ Zij greep het handje met den doorprikten wijsvinger, het handje dat zoo trouw werkte voor Huib, en drukte het, voelend dat een juf ook een mensch was, en deze juf een extra lief mensch, waarbij de drie élégantjes poover bleken.
‘Vijf uur, de tafel is groot, ik moet dekken!’ Juf hoorde de eetkamer klok slaan en keek op haar zilveren horlogetje, dat Nina aan een zwart koordje uit haar japonlijf te voorschijn zag komen. ‘Nou moet ik hier weg. En u gaat zeker dáár?’
‘Nee!’ pruilde Nina, een verveeld neusje trekkend.
‘Helpt u dan dekken!’ stelde juf uit de grap voor. Nina krinkelde nog eens haar neusje tot een ‘ajakkes’. Toen bedacht zij zich, het was toch wel aardig zoo eens. Op kostschool moest zij het elke week
| |
| |
doen. Koninginnen deden het ook wel voor pleizier, als het hofleven haar verveelde. Hoe dit mogelijk was! ‘Zoud u koningin willen zijn?’ viel zij uit tegen juf.
‘Néén!’ riep juf verbaasd, ‘dat nóóit! dan nog maar liever juf en hard werken!’ Juf zag zich al, terwijl zij achter Nina aankwam met een stapel borden, messen en in ringen gerolde servetten, in witte zijde of satijn, een diamanten rivière vlammend op haar hoofd, en een ordelint schuin-breed over haar borst, zeide zij. Nina kreeg lepels en vorken uit de buffetlade, en ging mee dekken. Maar onder het langs den spiegel gaan, viel het Nina op hoe scheef haar kraag zat, en zij vergat tafeldekkerij en juf, en schikte hem recht, en bezag toen aandachtig haar mooie gezichtje, en trok den strik vaster om haar hoog opgenomen zwart haar. Eindelijk scheen het tot haar door te dringen dat zij wat moest helpen, zij wendde zich om:
‘Hè, dat is jammer!’ klonk een plagerige stem, ‘ik wou juist een spiegel offrééren voor van achteren, ja.’
Het was de vreeselijke William, die naast juf stond. Juf, in medelijden met Nina, boog zich diep over een leeg schaaltje, als ontdekte zij daar plotseling een allersmakelijkste vlade in. Nina trachtte William met een blik te vernietigen, en holde de kamer uit, alle goede voornemens te zijnen opzichte vergetend.
‘Hè menéér!’ beklaagde juf.
William draaide eenigszins verlegen rond, toen glimlachte hij en floot: ‘Wel juf?’
‘Ik geloof dat u nu wel een klein beetje onbarmhartig is.’
‘Kan wel, ik ben niet volmaakt, evenmin als mijn waarde nicht.’
‘Ze is toch een veel liever meisje dan u denkt; dat wéét ik.’
‘Nou, ik zou gráág wat van die lief heid zien!’
‘Doet u zich niet een beetje harder voor dan u is?’
‘Hoe weet u dat, slimme juf? Misschien wel.’
's Avonds zaten zij allen gezellig om de tafel te ganzenborden. Nina was door tante in den kring getrokken. ‘Neen maar, nu zal je er ook in, krabbel, malle kleine nuf!’ ‘Jij zal daar niet met een hunke- | |
| |
rend-ongelukkig bekje zitten te turen, terwijl wij pret hebben hier!’ besloot oom Freek. Juf had gauw meneer en mevrouw toegefluisterd dat Nina toch zoo vriendelijk met haar had zitten praten: ‘Och, vond mevrouw 't niet lief?’ En dus omspande tante Nina met beide armen en zette haar aan tafel tusschen Aimée en juf.
‘Hè ma!’ zuchtte Aimée, reeds pruttelig onder de nog te komen vermaningen van de gemanierde. Want als Aimée gaapte zonder gauw de hand voor den mond te houden, of zoo, kreeg zij den wind van voren.
‘Wil jij extra vroeg naar bed, Aimée?’ vroeg haar vader. ‘Neen? dan als de wip eens flink opgeschoven voor Nientje.’ Oom. Freek had vast besloten dat vóórtaan niets dan liefde hém zou regeeren ten opzichte van zijn nichtje, wier vader zoo ver was. 't Kind zou nog wel goed worden. Het pennendoosje had zijn hart geheel veroverd, 't kind was voor hem bepaald vandaag een dot geweest. En ze zag er zoo allerliefst kleur, uit vanavond, met een beetje kleur, precies een roosje.
En zijn oogen telegrafeerden zijn bewondering naar zijn vrouw, die snel knikte. De ijdele Nina behoefde niets te zien, vond tante. Nina had eerst ganzenbord en pepernoten versmaad; maar juf, nu haar vriendin, boezemde haar bepaald belangstelling in voor het zwaantje, waar zij behoorlijk op kwam, en de put en de gevangenis, waar zij behoorlijk in kwam. En juf telde terug en bij voor haar. ‘Zoo, nu doe je eens ferm mee,’ keurde tante goed, ‘je moet ook niet altijd doen of je viftig jaar bent, en wij schamen er ons ook niet voor.’
William zat studentengeschiedenissen en gymnasiumhistories uit Bonn te vertellen, waarom Marie Born, letterlijk gekropen uit haar gewone zelf als een slak uit haar huisje, zat te gillen van plezier, en dan telkens met verschrikte oogen, een hand halverwege haar mond geheven, rondkeek, als verwachtte zij over deze uitbundige luidruchtigheid een bestraffing van afwezige moeder Born. William glimlachte er medelijdend om. ‘Arme stumperd, nóú die scheen óók haar genoegen wel op te kunnen in het leven!’
Nina hield zich zeer nuffig op een afstand tegenover William. ‘Hij hoefde waarlijk niet te denken
| |
| |
dat hij geestig was.’ Dus deed zij telkens, als er wat te lachen viel, of zij een pepernoot liet vallen, en dook dan onder de tafel.
‘Nientje, buk toch niet zoo, Govert raapt 't wel op voor je!’ verwonderde zich bezorgd oom Freek, die niets hoorde van bevelen tegen de kinderen.
‘Och, oom, Nina zit eenvoudig onder de tafel uit te lachen, ik hóór haar. Ze vindt me zoo grappig, maar ze wil 't niet weten, hè Nientje?’ vroeg de alles radende William.
‘Onuitstaanbaar sujet!’ mompelde Nina.
Nina gaf juf een arm, en ging met haar de kinderen naar bed brengen; de drie indisch-mannetjes, in danspassen en grimassen, onbemerkt, achter de twee aan. ‘Freek, hou... me... vast, ik... val... flauw!’ hijgde tante Georgine. ‘Nina... o, zie Nina... de vooruitgang.... als 't maar dúúrt.’ Zij greep haars mans mouw.
‘Waarom zou 't nu niet duren?’ verheugde zich oom Freek. ‘Denk wat menschlievender alsjeblieft, Georgie, en wees niet zoo kinderachtig, voor vijf en dertig.’
Ja, Nina's sympathie voor juf was nog niet verminderd, daarom ging zij mee, maar zij wilde ook den vermetelen William straffen, die niet één enkele maal nog bewonderend zijn blik naar den haren had opgeslagen. Zij wilde Tinie uitkleeden, die eerst niet bij haar verkoos te gaan, en toen zag Nina in hoe verkeerd zij gedaan had met het kind schuw te maken door haar bestraffingen. Nu scheen de afkeer ingeworteld. ‘Tinie niet door Nina! Tinie juf, maatje, Tinie houdt niet van Nina.’
‘En als Nina je nou een mooie pop geeft....’
‘Zien, mooie póp!’ drong Tinie, eenige belangstelling toonend.
‘Bah!’ zei Nina tot juf, ‘wat een wantrouwig, hebzuchtig karakter heeft dat kind. Wat een sluwheid voor nog geen drie.’
Juf glimlachte even. ‘Ze zal wel aan u wennen, ze is zoo klein. Als ik u was, belóófde ik haar juist zulke groote dingen niet, maar bracht eens een zakje flikjes mee. Dan kunt u haar misschien winnen. Ik geef haar
| |
| |
nooit iets, alleen als ze jarig is, of met St. Nicolaas.’
‘En op u is ze dól....’
‘Ja, maar mag ik 't u zeggen? 't Is net hoe je kinderen en menschen aanpakt. Er past een sleutel op ieder hart, en u hebt nog niet de rechte sleuteltjes gevonden. Och, troost u zich maar, u bent nog jong, ik heb zooveel ondervinding. Vooral met kinders. Tinie danste nu kraaiend rond in haar hemdje, juf had haar maar uitgekleed, want zij spartelde zoo hevig tegen bij Nina, zij sloeg zelfs. ‘Ze gelóóft nog niet in u!’ betreurde juf.
Nina kreeg een kleur. Niemand scheen in haar te gelooven. Marie Born van morgen niet, toen zij zei: ‘Jij bent mijn eenige vriendin’, tante Georgie niet, zij had 't zoo even wel gehoord, en nu Tinie weer niet, en ook Dolfje ging achteruit, toen zij hém wilde helpen. Zou juf in haar gelooven? Och, natuurlijk evenmin. Toen bemerkte zij hoe heerlijk het is genegenheid te ontvangen, al is het máár van een kind, en zij had wel een gouden ringetje willen geven om een kus van Tinie te hebben, als juf er zooveel kreeg, ongevraagd. Zij was te trotsch het kind te dwingen, en ging naar beneden.
Zij kwam beneden met een treurig gezichtje, en oom Freek strekte dadelijk de hand naar haar uit.
‘Kom jij maar bij oom, Nineke. 't Is wát lief van je, om mijn telgen naar bed te brengen. Zijn ze er al in?’
‘Ze wilden zich niet door me laten helpen!’
Oom Freek was vol medegevoel.
‘En wóú jij ze graag helpen, Nineke?’
Zij knikte, half beschaamd.
‘Dan moet je 't niet opgeven!’ fluisterde hij, ‘en eens iets liefs voor ze doen, nu en dan. Dan worden jullie nog dikke vriendjes.’
‘Oom Freek!’ fluisterde Nina terug, ‘u is waarlijk de eenige hier die goed voor me is.’
‘Och, arm hartje.’ Hij dacht aan zijn gestorven zuster.
Nina gaf hem een kus. Van morgen had zij het uit eigenbelang gedaan, was gekrenkte ijdelheid in het spel, maar nu werkelijk omdat haar hart in nood zat.
‘Zoo?’ zei tante Georgie, haar elleboog op tafel leunend, en Nina jolig aanstarend. ‘Oom Freek wordt
| |
| |
aangehaald, en ik krijg niemendal. Ik krijg nooit iets dan grauwen en snauwen.’
‘U lachte me uit, toen ik met juf meeging,’ pruilde Nina.
‘En als ik er nu spijt van heb? Deed je 't heusch om mijn kinders van dienst te zijn, Nina? Wees éérlijk, of had je nevenbedoelingen?’
Eerlijks, eerlijk.... hoe kon je nu altijd volkomen eerlijk zin.... Juffrouw Webbe sprak van eerlijk, Hanna Kamp sprak van eerlijk, William sprak van eerlijk, tante sprak altijd van eerlijk.... Het schéén toch iets te zijn dat zoo hóórde.
‘Ik... ik.... deed 't eigenlijk om.... omdat.... ik.... juf.... nu aardig vind.... en ook....’
‘En óók?’ vroeg tante, met opgeklaard gezicht.
‘Och,’ Nina liet haar hoofdje hangen, ‘om dien mallen William even niet te zien.... hij denkt zoo dat hij geestig is....’
‘Bravo!’ zei oom Freek. ‘Zie je wel, ze kan oprecht zijn.’
‘En hij heeft je niet genoeg bewonderd naar je zin!’ zette tante Georgine het mes dieper in de wonde.
‘O, jij kleine krabbel en ijdeltuit; maar ik hou tóch van avond honderdmaal meer van je, dan ik ooit gedaan heb. De medicijn werkt al uitstekend, de dokter ziet beterschap, hoezee!’
‘Welke medicijn?’ vroeg Nina verwonderd.
‘Dat is mijn geheim.’
‘Kom, speel ons een mooie sonate van Beethoven, of iets uit de Zauberflóte,’ verlangde oom Freek.
‘Neen, ik zal dat nieuwe concert spelen....’
‘Speel nu maar liever iets dat je kent!’ raadde tante.
Maar Nina verlangde te schitteren voor den ongevoeligen William, die maar zat door te praten met dat kind Born, en rammelde, met honderd fouten, het bewuste stuk af, dat haar krachten te boven ging, en haar arm pijn deed.
Oom Freek schudde het hoofd.
‘Je bent zeker niet boos, als ik je zeg dat ik 't volstrekt niet mooi vind?’ vroeg William, en hij zag er uit alsof hij 't volkomen meende.
Den volgenden morgen, na het ontbijt, moest William
| |
| |
heen, hij wilde naar oude kennissen van zijn vader te Rotterdam. Hij was het eerst, van de groote menschen, beneden. Jaan veegde de huiskamer, wat zij deed met Piet, Ab, of Tommy op haar rug, haar voortdrijvend als hond of paard. ‘Jaan, je bent een model van zelfopoffering!’ lachte William, en hij ging in den tuin, tusschen de rozen, peinzend over Nina.
‘t Is te gek, arm ding, ik heb haar zoo afgesnauwd.... Maar 't is toch ook een verwaand snibde. En
ik moet 't doen voor tante. Ik wou dat ik niets beloofd had. Maar 't is toch wel aardig ook. O, daar komt ze aandraaien... Dag Nina, goed geslapen?’
Nina wilde hem eerst niet zien, maar zij had haar zondagsche blouse aan, een witte geborduurde, die zij bewaarde op ‘Welkom Thuis’, en die moest hij toch bewonderen. Dus trad zij op hem toe.
William liet zijn hand neerbengelen langs zijn oor: ‘nichtje, goed geslapen?’
‘Een gek alleen geeft zoo'n hand,’ haar oogen flikkerden.
‘Je velt je eigen vonnis, Nineke.’
‘Vind je mij dan gek?’
‘Zoo'n beetje.... boel.’
‘En ik vind jou onuitstaanbaar.’
‘O, dat is me wel eens meer gezegd.’
| |
| |
‘Werd je dan niet boos?’
‘Wel neen, vooral als een meisje 't zei, want dan meende ze 't juist andersom.’
‘Ik geloof dat jij een groote flirt bent.’
‘Niet zoo groot als Nientje wel wou?’
‘Flirt je niet graag?’
‘Ik praat véél liever verstandig.’
‘En ik zag je flirten met Marie Born.’
William gooide zijn hoofd achterover en schaterde over zoo iets zots. ‘Veel te verstandig kind om mee te flirten.’
‘Vind je 'r niet leelijk?’ vroeg Nina vertrouwelijk.
‘Nee, en ze spreekt veel te lief over jou, dan dat jij haar leelijk mag vinden. Je kunt een voorbeeld aan haar nemen. Kom, Nineke, laten we vrienden zijn, ik geloof dat je een best meisje kunt worden, als je maar wilt. Laten we elkaar de hand geven. Jij mag mij eerlijk alles zeggen, en ik jou. Is dat afgesproken?’
‘Ik vond je gisteravond schandelijk onbeleefd.’
‘Speel dan een volgenden keer eenvoudig zóó, dat ik éérlijk beleefd kan wezen. Word je nou zóó graag gevleid? Wat heb je daar nu aan? Je wéét dat je gisteravond knoeide. Moet ik dan roepen: bravo, o, hoe mooi! Dan weet je dat ik er toch niets van meen.’
De ontbijtbel luidde en zij gingen naar binnen.
De heele familie bracht William naar den trein. Nina wilde eerst niet mee, doch zij bedacht zich.
‘Kom,’ zei William, ‘breng me maar, speel zúsje.’
En zij zag in dat behaagziek doen en mal wezen uit ijdelheid toch niet ging.
Zij was de laatste die uit het portierraampje een hand van hem kreeg. Hij drukte haar vingers pijnlijk stevig. ‘Alles vergeten en vergeven. Tot ziens, Nien, hè?’ Er blonk haar zooveel trouws en hartelijks uit zijn oogen tegemoet, dat het haar hartje warmde, en zij gul riep: ‘Ja, dat is goed!’ in plaats van het ‘au revoir!’ anders met een nuffig mondje gesproken, en zij vergat zelfs het burgerlijke ‘Nien’ en het ingeknepen tailletje.’
‘Nu, hoe vond je 'm?’ vroeg tante, ‘toch wel aardig, hè?’
‘Ja, toch wél!’
| |
| |
‘Zoo, dat is best.’ En tante stapte vergenoegd naar huis.
‘Juf!’ sprak Nina, bij het afscheid, ‘tante heeft gezegd dat Huib eens mag komen viool spelen als ik er ben, en ik zal over hem schrijven aan papa. Je vind zoo weinig artistieke menschen in 't leven, en 't is wel prettig iets voor ze te doen. Misschien mag ik hem wel eens een betere viool geven dan hij nu heeft. Iets dat meer artistiek klinkt.’
Dit was zoo à la Nina, die niets van Huibs andere viool wist, dat juf zich haast niet kon weerhouden heel even te glimlachen, terwijl ze haar met een fermen handdruk dankte, maar juf bedwong zich bijtijds, ze wilde Nina's gevoelens vooral niet kwetsen. En het was verrassend-lief van Nina. Juf had 't nooit achter Nina gezocht.
En Nina had een blij gevoel over zich, toen ze jufs verrast gezicht zag. 't Was toch wel aangenaam iemand iets prettigs te kunnen zeggen.
|
|