| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
William wordt toch eens nieuwsgierig naar Nina, en hoe mevrouw Born het bakken van flensjes op een poppenfornuisje voor haar dochter versmaadde.
Het was een week na de ruzie over het canapé-kussen, waarvan tante Georgie, die trouw inlichtingen verlangde over Nina, van juffrouw Webbe het volledig verslag zuchtend had ontvangen. William Eckhardt was eens over komen wippen naar ‘Welkom Thuis’. Nina had het moeten weten, maar het bleek eerst nu, dat hij notitie nam van haar portret, en wel omdat Mozes, de keeshond, die dol een bromvlieg najoeg, het tafeltje deed kantelen, waarop Nina het eigenhandig gezet had.
‘Laat maar liggen, tante.’ William was met een sprong bij de plek des onheils: ‘ah, mooi kopje, japonnetje met lagen hals.... O ja, dat is 't nichtje, dat ik van alle nichtjes nog steeds niet te zien kreeg, ik heb overal ook zóó'n massa.... Tante Eugénie's dochtertje, hè? Aardig. Wat is 't voor 'n meisje?’
‘Een spook!’ riep uit den grond des harten Aimée, die een pop een manteltje aantrok, vervaardigd door haar bijzondere vriendin, Marie Born.
‘Kom....’ twijfelde William, ‘zoo'n mooi meisje kan geen spook zijn. Ze heeft wel iets nuffigs zoo in haar gezicht....’
‘Aimée, wil je zwijgen!’ gebood mama.
‘Dat is altijd zoo valsch van de menschen!’ trok Aimée te velde, ‘als je mooi bent, is 't net of je géén spook kan zijn. En ze is een spook.’
En toen haar kleine dikke mama, boven wie zij
| |
| |
een hoofd uitstak, haar de kamer trachtte uit te duwen: ‘Waarom doet u dat? Ik zeg de waarheid.’
‘Jij weet hier niet wat waarheid is. Jij mag niet veroordeelen en kwaad spreken!’
‘Ik zal wéggaan!’ gaf Aimée toe, ‘maar raapt u dan mijn manteltje op, 't vloog heelemaal naar William.’ William bukte zich er naar. ‘Mag ik het aantrekken, Aimée? Kom tantetje, verbant u Aimée nu maar niet voor dat uurtje dat ik hier ben. Ik zie elken dag niet zoo'n heer met een pruik uit de zeventiende eeuw.’ Hij trok aan haar krullen.
‘Ja, dat haar van dat kind is waarlijk een van mijn vele beproevingen,’ klaagde tante Georgie, wie de aangename taak was opgedragen elken morgen deze onkambare krullen uit te kammen, daar Aimée noch juf, noch Jaan aan haar hoofd duldde.
‘Nu, én Nina Donker?’ haalde William tante weer bij het eerste onderwerp van gesprek. Tante gaf een wrevelig smakje met haar lippen:
‘Och, ja.... Je zult haar wel eens zien.... Ze is mooier dan haar portret, en spreekt vloeiend talen, en speelt mooi piano....
‘En dan doet ze altijd zoo mal zóó en zóó met haar hoofd....’ verzekerde Aimée, haar krullen van links naar rechts bewegend.
‘Aimée, onuitstaanbaar kind, wil je zwijgen?’ toornde mama.
‘Ik zeg de waarheid!’ mompelde Aimée....
‘En dan leert ze nu zingen!’ vervolgde tante tot William, in wiens grijsbruine oogen iets twinkelde van ingehouden lach om Aimée met haar verongelijkt gezicht.
‘Zoo zoo, dat belooft wat!’ vond William, knikkend.
‘Ze piept nog maar!’ pruttelde Aimée wraakgierig.
‘Aimée, je moest nu maar eens naar juf gaan!’ stelde mama, steeds minder ingenomen met haar oudste, voor, ‘je moest je schoolwerk maken en verzuimt hier je tijd. Allo, gauw....’
‘O ja, we hebben sommen!’ zuchtte Aimée. ‘Ik wou, dat jij ze voor me maakte, William. Toe, hèlp me, 't zijn zulke moeielfke met breuken. Vind Jij breuken niet vreeselijk, William?’
| |
| |
‘In alle opzichten, Aimée, hè? Maar heb je 't zoo te kwaad met je sommen? Kom dan maar bij William. Ik ben te vinden onder den grooten appelboom!’
‘William, jij bent 't bederf voor mijn telgen. Ik duld je niet meer hier. Je bent precies 't tegenovergestelde van N....’ tante keek verschrikt om naar Aimée, en beet zich op de lippen.
‘O, sliep uit!’ zegepraalde Aimée, haar twee wijsvingers kruisend, ‘nou zegt ma 't zelf. Zegt u nou maar heelemáál: van nina. Ma vindt haar net zoo goed 'n draak als ik, maar ma zegt 't niet, uit beleefdheid!’ besloot Aimée. Toen stapte ze op de teenpunten naar William toe, hield een hoek-arm bij haar oor, en liet haar hand slap bengelen ter hoogte van zijn voorhoofd.
‘Wat doe je nou, malle kleine clown?’
‘Ik groet alleen maar als Nina.’
‘Och kom, doet ze zóó!? néé, dát is sterk!’ Hij schaterde het op eens uit.
‘Aimée, nest, ga je nu héén!? Nu zal je weg!’ Aimée bang voor de dreigende moederhand, die toch niet van plan was haar hard te treffen, holde op haar lange ooievaarsbeenen onder haar te wijde jurk, de kamer uit, tegen Govert en Terentius aan, die William kwamen verwelkomen.
‘Ha, ziehier twee a.s. landsverdedigers!’ nam William elk bij een arm. ‘Die zullen wel een galant oordeel vellen over Nina Donker. Lief meisje, Govert, hè?’
‘O jakkes, bah!’ Govert dreef zijn tong naar zijn linkermondhoek, en liet een klein puntje naar buiten bungelen, dat hij met krachtige snelheid bewoog, terwijl hij het hoofd schude ‘à-la-Mozes onder-water geweest.’ Een uitdrukking van Aimeé.
William bóóg voor dit zoo duidelijk uitgesproken blijk van eerbied, van liefdevolle achting. 't Maakte hem sprakeloos eerst. Eindelijk kon hij zeggen: ‘'t Is fráái. En hoe vindt onze vriend Terentius haar?’
‘Wát... is... dat.... hóé?’ vroeg Terentius, wiens langzame bevatting steeds een duwtje behoefde.
‘Hou je van Nien Donker?!’ brulde Govert in zijn oor, als was Terentius stokdoof. Terentius schoot in schrik achteruit. Toen krinkelde Terentius zijn kleinen
| |
| |
blanken neus met het ééne zomersproetje, opende de mond zóó wijd als moest hij een appel opslikken, die William er in zou gooien, en bracht ten laatste uit: ‘N... néé.’
‘Dat is een treurige staat van zaken!’ bedroefde zich de neef uit de West.
‘Ja, helaas!’ beaamde tante Georgie.
‘Waarom hou jij niet van 'r, Terentius?’
‘Is a-ke-lig!’ bevestigde Terentius, zijn dichterskop met de blonde krullen op zijn schouder latende hangen.
William ging er nu behagen in scheppen de heele familie uit te vragen over Nina Donker. Hij ontmoette juf met Dolfje, Tinie en de Oosterlingen in den tuin.
Dolfje keek eerst bedremmeld, schudde toen op de vraag zwijgend, doch met zijn heele lichaam, neen; Tinie zag William kraaiend aan, riep eerst ja, toen neen. De drie indisch-mannetjes giegelden maar. ‘Wij houden wél van... niet van, ja?... véél van, niks van.’ Zij brachten de zaak tot een soort van spelletje. Juf glimlachte maar; dit vond zij het veiligst voor een juf.
William wandelde eindelijk alleen met tante Georgie naar den appelboom, waar Aimée hem haar sommen zou brengen. Hij trok lachende de wenkbrauwen op. ‘Ik word zoo nieuwsgierig om dat kind eens te zien.’
‘Ga haar een visite brengen bij juffrouw Webbe.’
‘Zal ik?’ zijn oogen dansten guitig.
‘Zij zou, verwaande kleine krabbel, 't wel deftig vinden, maar juffrouw Webbe heel ongepast zeker. Neen, William, wacht nu eenvoudig tot zij a.s Zaterdag hier komt, dan vraag ik Miek Born er ook bij. De vacantie is trouwens nu op handen, en je kunt haar zien, zoo dikwijls je wilt. Zie jij eens of je haar niet een beetje kunt bekeeren.’
‘Arm kind, ik heb bepaald medelijden, iedereen schijnt zoo 't land aan haar te hebben. Stakkertje....’
‘Als je haar kende, zou je haar niet zoo beklagen!’ snerpte Aimée, die met de sommen aankwam.
‘Aimée, nu eens en voor altijd, je zwijgt over Nina tegen iedereen, zoolang je niet redelijk kunt oordeelen. De voornaamste fout van Nina is dat ze zoo grootmenschachtig eischend optreedt, en niet inziet dat ze
| |
| |
zoo'n tactloos aanmatigend kind nog is. Ze is ook te beklagen, want ze heeft een verkeerde leiding gehad. Ze heeft véél te veel mogen letten op uiterlijkheden. Er zijn kiemen van goed in haar, heusch William. Ik zou niet willen dat je haar verwende of vleide, en meer bedierf dan ze door mama en die brusselsche kostschool al bedorven is, maar beoordeel haar niet naar wat je hier over haar hoort.’
‘Behalve van u....’ hij trok de wenkbrauwen in komischen twijfel op, en zijn geheele gezicht lachte. ‘Oo, tante Georgine!’
‘Ik moest meer van haar houden dan ik doe,’ zuchtte tante Georgie, die vond dat zij in liefderijkheid te kort schoot, ‘en ik ben er zeker van dat ik nog goeds in haar zal ontdekken. Daarom William, zal 't me aangenaam zijn, als ik merk dat jij een beetje meer met haar opschiet dan wij. Eén ding zeg ik je: je bent wél geen salonjonkertje bepaald, maar voor háár heelemáál geen complimentjes, niets dan eenvoudige, vriendschappelijke, gezonde omgang, en de eerlijke waarheid altijd.’
‘Tantetje, néé maar, is u bang voor iets anders met mij? Ik ben toch geen fat.’
Zijn heldere oogen keken haar zoo vertrouwenswaard aan, dat zij hem moederlijk aan het oor trok.
‘Waarheid kan ruw zijn, maar dat hindert niet. Wees streng voor haar fouten, en zie mij te helpen in mijn zware taak van opvoeding, voor zoover je daar sympathie mee hebt,’ besloot zij half in scherts, half in ernst. En hij kreeg wat kleur op zijn bleekgele wangen van west-indischen jongen. ‘O, u schat me véél te hoog, tante. Kan ik dat al? Zoo'n groot meisje....’ aarzelde hij. ‘Ik ben geen mentor... en dan 'n meisje’... hij keek haar schalks aan. ‘Hoe móét ik dát aanleggen?’
‘Ja, je kunt 't, je kunt 't. Je hoeft niets te doen dan je zélf te zijn. Oprecht en gewoon. Denk aan je zusjes thuis.’
‘Nee, u prijst me véél te véél.... Ik voel me zelf dikwijls zoo'n hopeloos geval.’ Hij zuchtte er eens over, met een glimlach staag om den mond.
‘Dan helpt zij jou misschien weer, jij háár, zij jóú. Zoo moet 't ook gaan. Jullie jongelui kunt nog meer voor elkaar zijn, dan wij ouderen voor je kunnen wezen.’
| |
| |
‘Dus 't zal hier zijn zoo iets van de kreupele helpt den lamme, of den blinde, of hoe was 't.... en ik moet den braven Hendrik uithangen.... Enfin, als ik in krachten te kort schiet, helpt u me toch, tantetje?’
Zij beloofde het, en hij ging zich dus nu naar wijden aan Aimée's sommen. Vier, vijf keer had hij de kinderen pas gezien, maar hij was al heel beste maatjes met hen, en Aimée noemde hem haar tweeden papa. Oom Freek en Tante Georgine waren dadelijk van hem gaan houden, want zijn gymnasiastentijd te Bonn, en nu zijn studentschap te Delft hadden hem gelaten den degelijken onbedorven jongen, dien oom Freek kende door lange brieven van zijn broer en schoonzuster, Williams ouders; en ongegeneerde luidjes als de Eckhardts waren, werden zij dadelijk geheel één met William, die even gul kon genieten van eenvoudige pretjes als zij, in onbevangen joligheid. Gezegend met veel broers en zusjes, was hij weer eens blij aan te landen in een groot gezin, verklaarde hij. Het vergoedde hem zijn thuis in de tropen, waar hij zeer aan gehecht bleek en dikwijls met den weemoed van het heimwee aan dacht. Maar hij liet het nooit blijken als hij treurig was, wat ging het een ander aan? Hij wilde niet hebben dat de kinderen zijn naam afkortten. Ik heet William Robert, en géén Wil of Willie. Eigennamen van mij móéten niet verbasterd worden.’ Govert, in onbewuste zielsverwantschap met Alice Heleveldt, noemde hem: ‘William Kegge’ want Govert en Hildebrand waren boezemvrienden. ‘Nee, doe dat niet!’ verbood hij kortweg. ‘Ik wil niet jong sterven, ik zou ze thuis verdriet doen.’ En toen Govert verbaasd keek, met zijn prettigen glimlach, half treurig toch: ‘Ja... ik méén 't... Nee.. ik ben gek... net of ik bijgeloovig zou zijn... ik een jongejuffertje. Waar is Appie de Gijzel? In de schuur bij Terentius? O ja, Terentius heeft een nieuwe uitvinding gedaan. Hij wordt nog ingenieur. Ik ga van hem leeren.’
Terentius ontving William met vreugde. Hij en Aimée beminden William het meest; William én Marie Born. Welke verdrukte in die schuur en op de kinderkamer van ‘Welkom Thuis’ háár aardsch paradijs
| |
| |
vond. Marie Born, wie, als kleine meid, alle pleizier was ontzegd geworden, die nooit had mogen spelen en naar hartelust kind zijn, kon zich niet genoeg verzadigen aan de wonderen van Aimée's poppenverblijf, een klein vertrekje, een uitbouwtje, waar men zich moest bukken, als men er stond.
Die poppen, die ledikantjes, die waschtafeltjes en gezellige keukentjes! Aimée, die dadelijk alle bezoekers vroeg of ze van poppen hielden, had, bij Marie's eerste bezoek met haar moeder op ‘Welkom Thuis’ Marie meegetroond naar de poppenkamer, in spijt van mevrouw Born, die het onbehoorlijk vond dat Marie opstond, nadat er pas vijf minuten van de visite, die een half uur moest duren, verloopen waren. ‘O!’ sloeg Marie bewonderend de handen ineen. En Aimée leidde Marie in het museum rond. ‘Kijk, die pop heeft echt haar van ma zelf.’ Marie greep onwillekeurig naar haar schrale toetje. ‘Néé!’ beschikte Aimée goedgunstig, ‘knipt u maar niets af, u zou niets overhouden.’ Daarna familiaarder, ‘zeg, ik kan op dit fornuisje flensjes bakken, Jaan heeft 't me geleerd. Toe, kom ook eens! verrukkelijk!!’ En Aimée huppelde, tot groot gevaar voor haar schatten, rond in het laag vertrekje, en verraste mevrouw Born, die Marie in het openbaar een standje maakte over haar lang wegblijven, met den uitroep: ‘Mevrouw, uw dochter heeft nog nooit flensjes gebakken, toe, mag ze 's bij me komen spelen?’ Arme Marie kleurde een akelig scharlaken en stond verlamd. ‘Ik méén!’ sprak mevrouw Born, en zij streek over het porceleinig-glad gescheiden bruin haar, ‘dat Marie nu op een leeftijd is gekomen waarop men werkt, en niet meer denkt aan zoo iets geks als flensjes-bakken op fornuisjes.’
‘Heere, wat een saaie preekmadam is dát nou!’ dacht Jaan de meid, die thee binnenbracht, haar oogen vol medelijden op Marie. ‘Ze gunt dat arme kind óók veel. Ik wou dat ze van beslag werd, die preekmadam, dan bakte ik een flens van háár. En ik zou 'm laten sissen...’
Maar dit belette niet dat Marie, wanneer ze kon, de moederlijke tucht ontsnapte, om nog eens heerlijk als een kind te gaan spelen met Aimée. Haar sterk bloeiende verbeelding had in de eenzaamheid vele
| |
| |
sprookjes en verhaaltjes bedacht, en die deelde zij nu mee aan de gretig toeluisterende kinderen. Terry en Dolfje vooral klemden zich aan haar vast als klitten, en Govert duldde haar goedig, gaf haar bloemenzaad, en leende haar zijn jongensboeken over Transvaal en Amerika, terwijl Mozes, de wollige witte keeshond, wanneer Marie vertelde met Dolfje of Tinie op haar schoot, zijn kop tegen haar knie kwam leggen, en Aimée, Doortje, Terry en de indisch-mannetjes ademloos om haar heen zaten. Zoo, kind onder de kinderen, die haar vertrouwden, achtten en lief hadden, kende Marie geen vreeze, en toen tante Georgine eens het groepje verraste, en Marie's oogen zag glanzen van een lieflijke teederheid, werden tante Georgine's blauwe kijkers vochtig, en voelde zij dat in Marie Born schatten waren niet van deze aarde, maar oneindig betere. Toen zegende zij dat lange gezichtje met het stijve toetje. Aimée hield zooveel van Marie, dat ze haar een geliefde pop aanbood: Roodkapje, een pop met blonde ponyharen, gekleed in rood kapmanteltje, blauw jurkje, wit schortje en een korfje aan den arm. Marie weigerde, ze wilde Aimée niet berooven en was te bang voor thuis, schoon ze Roodkapje dol gaarne in een kast bewaard zou hebben, om er zich
nu en dan eens aan te verkwikken, als aan een stukje poëzie en frischheid in haar dor bestaantje.
Oom Freek was haar ook dadelijk allervriendelijkst tegemoet gekomen, en dit verdreef allen angst voor altijd uit Marie, die voelde dat het hier nu echt goed was. Want bij elke familie harer kennis, stond Marie doodsbenauwdheden uit voor den heer des huizes, ‘die als verschrikkelijk heerscher natuurlijk iedereen onder zijn dak duldde, behalve Marie Born.’
|
|