| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Een eindje terug in Nina's leventje; ‘Welkom thuis’.
Nina wist wel dat zij met dien nonsens niet aan moest komen bij tante Georgine, die eenvoudig haar dikke handjes ineen zou slaan, en roepen:
‘O, jij krabbel, jij zotte, verwaande, kleine krabbel!’
Het was wel een onbegrijpelijke en vreeselijke beslissing geweest van mama, nu sinds een half jaar overleden, Nina onder de hoede te stellen van oom Freek en tante Georgine: twee bepaald onchique en onartistieke menschen, die hun kleeren niet lieten maken in Brussel en Parijs, (tante droeg waarlijk altijd onmogelijke wijde japonnen, en zij was zoo kort en dik); menschen, die hielden van vroeg opstaan, zonder chocolade op bed, als Nina thuis op ‘den Esschenhof’ had gekregen; menschen, die 's morgens ieder wel vier boterhammen aten, oom Freek daarenboven twee eieren en roggebrood, en die voor toetjes hielden van boekweitegrutjes met boter en stroop, van rijst in de melk, en pannekoeken met gember. Hoogst gezonde kosten, maar zóó burgerlijk. Ook verheugden oom Freek en tante Georgine zich in het bezit van, laat zien: Govert, Aimée, Terry, Dolfje en Tinie, vijf kinderen, maar dit had hun niet belet nog twee indische jongetjes, Ab en Tommy de Gijzel, weezen, wier vader, een indisch kapitein, op Atjeh gesneuveld was, er bij aan te nemen. En dan logeerde er wel maanden lang, omdat zijn stiefma hem verwaarloosde, nog zoo'n indisch schaap: Joseph Lemaître, die echter, met versmading van dien deftigen naam, nooit anders dan Piet genoemd werd, en Nina wegens zijn òf vette òf zwarte handen, die in bewondering grepen naar haar
| |
| |
chique blouses, een onoverwinlijken afkeer inboezemde. Gelukkig, dat de ordelijkheid van juffrouw Webbe's school haar eenigszins vergoedde dien ‘roezemoes’ op ‘Welkom Thuis,’ waar zij na mama's dood gelukkig maar veertien dagen had behoeven te logeeren; na verloop van welken tijd men haar met spoed naar juffrouw Webbe's kostschool had gezonden, omdat zij heelemaal niet met de kinderen of iemand op ‘Welkom Thuis’ over weg kon. Wat een verandering ook, na haar élégant pensionnaat te Hannover, en te voren op een nog chiquer te Brussel. En dan nóg eerder: ‘de Esschenhof,’ het groote buiten der Donkers te Hilversum, met zijn bals en partijen, waar zij aan deel mocht nemen voor mama, in spijt van de tegenwerpingen der zooveel oudere Jenny, van papa en oom Freek en tante Georgine, die nu en dan eens naar den ‘Esschenhof’ overkwamen, alleen om arme lieve mama tegen Nina op te stoken. Hè, toen Jenny's engagement er door was, hóé ‘interessant!’ Albert, Jenny's verloofde zond ‘corbeilles’ met orchideeën en maidenhair, en verrukkelijke, ‘exquise’ roze en blauw satijnen doozen met bonbons. Nina kréeg er ook wel van hem. En de hemelsche brieven, die Jenny haar niet wilde laten lezen, hoe zij er ook om vleide en dwong, en over welker inhoud Nina in haar eentje peinsde.
O Jenny's verlovingspartijen! Den eenen dag een groot diner, met, bij 't dessert, ijs opgemaakt als vruchten en bloemen; zoo zalig! (vergelijk daar de grutten met stroop van tante Georgine bij), en den anderen avond een soirée dansante. Jenny, die bruin van haar was, in witte zijden krep, geborduurd met vergeet-mij-nietjes, lichtblauwe schoentjes, en een ‘bracelet’, goud met saffieren. Alberts cadeau. En zij Nina, in roomkleur krep; ‘crême’, doorweven met poppige rozenknopjes, roze opengewerkte kousen, roze satijnen schoentjes, een roze lint in heur zwarte haar, een kleinen rozen zijden waaier met fluweelen madeliefjes bezaaid, een roze koralen kettinkje om den hals... Beide toiletjes van madame Claude Tissane te Brussel. Mama in mauve zij, uit Parijs. Neen, en dan had je tante Georgine moeten zien, heel vroolijk in een donkergrijs reform japonnetje
| |
| |
als een nachtpon, met een veel te kort donkergrijs fluweelen spaansch jakje er over! En oom Freek, in een te wijde jas, die zijn vrouw het netste vond van iedereen, en stralend van bewondering naar haar keek, en het niet goed scheen te keuren, evenmin als tante Georgine, dat jongelui van vijf en twintig al met Nina dansten, en lief deden tegen haar. Inderdaad durfde tante Georgine, die er zeker opzettelijk voor overkwam, telkens tot mama met klem beweren dat Jenny's verloving Nina's hoofdje een broeikas deed worden van allerlei geks en ziekelijks; maar hoewel Nina daar schreiend tegen opkwam, mama was al zóó opgestookt door die náre tante Georgine, dat Nina naar een kostschool in Brussel werd gestuurd. Tot dusverre had zij een gouvernante thuis gehad. Gelúkkig die chique kostschool op de Avenue Louise, waar twee engelsche baronetsdochters, snóézige meisjes, Nina verhaalden hoe zij naderhand in witte zij en sluier met diamanten diadeem zouden worden gepresenteerd aan het hof! ‘O tóppunt van zaligheid’, dat Nina nooit bereiken kon, want zij was geen freule. Zij eerde er die meisjes om, met een tikje jaloezie. En dan was er zoo'n allerliefste Fraülein, ‘die volstrekt niet hóéfde les te geven,’ maar die bezigheid louter voor haar genoegen verrichtte, en wier papa, een ‘Geheimrath’, te Berlijn woonde.
‘O ja, dat zit vól van die ratten, had papa Nina in de vacantie geërgerd. ‘Geheime ratten en handelsratten en andere ratten.’ Verrukkelijk, men noemde haar, op de kostschool, mademoiselle Donkè-èrr, met zoo'n chique uithaaltje. Beter dan Donker.
Om den muzikalen- en kunstzin bij de leerlingen aan te kweeken, geleidde madame Cliquard ze naar opera, tooneelvoorstelling en concert. Er werd dan toilet gemaakt als voor een partij. Men ging natuurlijk steeds per rijtuig, en madame Cliquards zuster toog mede, om het toezicht te versterken. ‘Ik merk dat onze Nientje weer welbehoed is uitgeweest!’ zei de heer Donker, wanneer hij op zijn rekening, voor zoo'n schouwburggangetje, de kleinigheid van dertig à veertig francs vond. ‘Ik hoop dat de dames Cliquard
| |
| |
góéd gezeten hebben.’ Als meneer en mevrouw Donker echter gezien hadden en gehoord wat Nina zag en hoorde, zouden zij haar van uit het theater met den eersten den besten sneltrein naar huis hebben laten komen. In de loges tegenover die van de meisjes was steeds een aantal fatjes, die de aardige, keurig gekleede bakvischjes begluurden door tooneelkijkers en lorgnons, en omtrent wie zekere Léonie Leroux, een te vroeg wijze Parijsche nuf, die Nina leerde haar eigen land te verachten, omdat het máár Holland was, de zotste fabels opdischte, welke de verbeelding verhitten, en de argeloozen deden denken aan dingen waar zij niets mee te maken en nooit van gehoord hadden. Instinctmatig voelde Nina hoe mama, Jenny, papa en tante Georgine die malligheden zouden afkeuren; dat ze niet goed waren, die nagesprekjes in het geheim op elkaars kamer gehouden, maar het was zoo leuk, zoo gewichtig en grootmenschachtig. En zij bracht het lastige kleine stemmetje van binnen tot zwijgen. Doch hoewel de familie op ‘den Esschenhof’ onkundig bleef van deze echt fransche kostschool-feiten, papa, mama, Jenny, oom Freek, en tante Georgine, bemerkten heel goed hoe Nina terugkwam: ondraaglijker kleine pauwen dan ooit; hoe zij uren lang voor den spiegel stond, bijna weigerde haar eigen taal te spreken tot de huisgenooten, degelijken hollandschen kost smaadde, haar hand als aan een gebroken pols liet bengelen, wanneer zij iemand begroette, en verbazend uit de hoogte deed tegenover de oude meiden en den knecht, die jaren lang op ‘den Esschenhof’ gediend hadden. Daarom nam papa haar tot haar groot verdriet weg van die school met de Fraülein, die geen les behoefde te geven, omdat haar papa Geheimrath was, van de baronetsdochters met hun aanstaande wit zijden japonnen, hun aanstaande sluiers en hun aanstaande diademen; en werd zij gezonden, na Jenny's
huwelijk, naar een even aanzienlijk doch strenger instituut in Hannover, waar geen krulletjes op het voorhoofd werden geduld, omdat het de ijdelheid bevorderde, en bijna alle meisjes hun gevlochten haar in een krans om het hoofd wonden. Nina behoefde dit, op verzoek van mama, niet te doen. Tante Georgine
| |
| |
zou het beter hebben gevonden Nina naar een uitstekende hollandsche school te sturen, maar mevrouw Donker verkoos voor de talen een duitsche. En mevrouw Donker, lieve zwakke moeder, van teere gezondheid, voorspelde dat dáár al het dwazige wel zou slijten. Mevrouw Donker kon 't zich niet verklaren: Nina had zoo'n best hoofd, bleek zoo vlug van begrip, met een oordeel over literatuur bepaald boven haar jaren, praatte soms zoo verstandig. Waar haalde 't kind, dat letterlijk op haar teenen liep van hoogmoed, als tante Georgie beweerde, dien dommen trots vandaan? Oom Freek zei dat Nina ‘een unicum’ in de families Donker-Eckhardt was, Jenny en Albert plaagden haar er mee.... Mevrouw Donker vergat in haar verzuchtingen hoe zijzelf Nina in alles had toegegeven, toegejuicht en verwend. Nina wilde paard rijden, zij kreeg een paard, en reed rond, bewonderd door de eenvoudige menschen die haar de freule van ‘den Esschenhof’ noemden. Nina wilde een robijnen médaillonnetje, mama bestelde het bij een goudsmid te Parijs. Nina was vies en afkeerig van ongelukkigen en armen, mama verontschuldigde het in haar. En zoo oogstte Mevrouw Donker slechts het gezaaide. Maar toen trof Nina plots een zware slag. Zij was nog geen drie maanden te Hannover, of een brief, gevolgd door een telegram, riep haar thuis. Mama's kwaal, asthma, was door een gevatte kou plots verergerd. Benauwdheid volgde op benauwdheid. Dadelijk moest Nina heen, wilde zij mama nog levend zien. En Nina, de welgemanierde, die in zelfzucht mama nooit had willen gelooven als zij klaagde, omdat mama zoo meedeed aan dat leven van uitgaan en partijen, Nina, de welgemanierde, gooide zich op den grond onder hulpeloos geschrei en gesnik, een echt droef kind, terwijl een goedhartige onderwijzeres en eenige kameraadjes haar koffers pakten. En toch, toen zij, allen vol medelijden, haar naar den trein brachten, en zij,
gestapt in een coupé eerste klasse, het groepje door het raampje toewuifde, kon zij niet nalaten zichzelf heel ‘interessant’ te vinden, zoo 't middelpunt van ieders oplettendheid en medelijden.
‘Zit je wel goed? Och, arme kleine Nina!’ enz.
| |
| |
Maar het was anders een treurige tocht, zoo alleen in den trein, met niemand dien zij kende. En zij voelde, stil voor zich heen schreiend, diep de afwezigheid van haar menschen thuis. Ronde, wat brommige papa, arme mama. Eindelijk, de grenzen: Bentheim.... Oldenzaal.
‘Oom Freek!’ gilde zij in blijdschap en verlichting. Daar stond hij, bekend-vertrouwelijk op het druk perron tusschen de dooreen woelende reizigers, oom Freek, lang, mager, droog west-indisch type, zijn donkere oogjes, een beetje schuin, diep gedoken onder zijn voorhoofd in zijn gelig gezicht, nu droef-ernstig en zorgenvol. En door de waggonraampjes zag hij uit naar ‘Nientje.’ Nina vergat dat zij oom Freek altijd leelijk had gevonden en burgerlijk in zijn doen, zijn naam klonk nu zoo mooi, er was iets van thuis in. In een oogwenk was hij bij haar, haalde haar in zijn armen uit den waggon en kuste haar, zwijgend, zoo teeder, als was zij zijn eigen kleine Aimée, die moederloos ging worden. En waren er nog twintig andere nichtjes dús op hem afgekomen, of twintig vreemde kinderen, zou hij precies zoo gedaan hebben, lange magere oom Freek, met zijn goedige wat heesche stem, die het Hollandsch sprak op een deuntje.
Tante Georgine had snikkend het hoofd geschud, in de vestibule thuis. Er zaten in mama's kamer menschen: Jenny en haar man, en een pleegzuster. Nina achtte niemand, vloog toe op het bed. Daar lag mama, het lieve gezicht een beetje maskerachtig strak, de kin omhoog, te slapen. ‘O zien jullie wel, mama slaapt, jullie zijn mal, ze is niet... d...’ En Nina gilde dwingend op haar oude manier: ‘Mama, hoort u dan toch, ik ben 't, Nina!! Ik ben expres van kostschool gekomen om u te zien!’
‘Neen, liefje, dit is de dood!’ klonk een zachte stem. En Nina zag niet mama's gekruiste handen zich heffen, haar armen zich openen.
Met moeite trokken Jenny en de pleegzuster haar weg van het bed, en brachten haar naar haar kamer. De heer Donker was ongelukkigerwijze op een zijner groote reizen, en zat liefst in Indië. Jenny, even bedroefd als Nina, voelde het afzijn van haar vader
| |
| |
hevig, maar Nina hield zich overtuigd dat hij er niet zoo van zou weten als zij, zijn jongste dochter. Hij had daar in Indië allerlei dingen die hem afleidden, maar zij, wat had zij?’
‘Dit was zoo iets Nina achtigs,’ vond Jenny, die zich niet kon weerhouden te zeggen, in spijt van haar medelijden: ‘Foei kind, wat ben je toch zelfzuchtig! zelfzuchtig en wreed. Arme papa. Hij kan niet eens zijn vrouw begraven.’ Maar Nina gaf zich weer over aan haar hopelooze droefheid; ‘Mama, mama!’
En zoo bleef ze wel drie dagen; iedereen verwijtend dat hij of zij niet genoeg van mama gehouden had, omdat niemand luid genoeg schreide naar haar zin. En iedereen toonde zich vol liefde en ontferming voor haar, ‘dat arme kind.’
Eindelijk moest zij mee in den trein met oom Freek en tante Georgie, naar ‘Welkom Thuis.’ O, hoe vreeselijk voortaan. Hoe kon zij zich ooit verbeeld hebben dat zij hield van oom Freek en tante Georgine. Jenny was goed af, die ging met Albert naar haar eigen chique, élégant huis in Utrecht, (waar haar man zich als advocaat gevestigd had), maar zij, Nina! O, tante Georgine, met haar idiote begrippen, zou haar wel altijd op ‘Welkom Thuis’ houden, nooit uit laten gaan 's avonds! Zij zou nooit trouwen als Jenny, die pas twintig was nu, en alles ging er voortaan even naar, drakerig en idiotig voor haar uitzien. Op haar zestienden verjaardag had zij van tante Georgine een brief gekregen met de gewone vermaning: ‘Kind, laat er toch wat liefde komen in je leven! Zonder dát zal je bestaan, vooral later, troosteloos en dor zijn.’ Zoo echt preekerig. Liefde in je leven! Volgens tante Georgine en oom Freek, moest je houden van elk vies kind, waar je je rokken op straat voor bij elkaar nam. Zij, Nina, kon heel goed lief zijn, maar zij moest 't doen als 't háár te pas kwam.
En nu zij pas zoo'n leed had ondervonden, behoefde zij heelemaal niet lief te zijn, tegen wien ook. Iedereen moest haar daarvoor ontzien, en als een heilige vinden. Zij hulde zich in haar verdriet, ze kroop er in.
Enfin, de kinderen op ‘Welkom Thuis’ zouden
| |
| |
daar wel een beetje op gedresseerd wezen. Tante zou het per brief wel bevolen hebben.
Maar jawel, in plaats van behoorlijk binnen te blijven, en doodstil te zijn, stonden daar al die bengels in een soort van fotografie-groep voor het hek van ‘ Welkom Thuis’, toen het rijtuig stilhield. En het was een lawine van kinderen, die in het rijtuig viel en er tegen opklauterde onder een oorverdoovend geschreeuw van: ‘Dag paatke! dag moesje! Dag Nina....’ En de
indische jongetjes, allerongemanierdst; ‘O, ben jij, Nina! Is jouw moeder dood, ja? Vind jij náárr?’ Mozes, de hond, blafte zijn luiden breeden welkomstblaf door deze kreten heen. Je kon je nauwelijks verstaanbaar maken. Juf en Jaan condoleerden meneer, mevrouw en de juffrouw; een meewarigen blik op Nina's rouwjurk. Nina legde met eenigen weerzin haar vingers in de grove hand van Jaan. Zie je, daar had je al de on- | |
| |
draaglijke familiariteit van zoo'n meid, hier behandeld als lid van 't gezin. Maar de kinderen deden nog erger, zij condoleerden niet ééns, maar holden, sprongen en dansten vooruit, het huis in. Nina beklaagde zich onmiddellijk over dit gebrek aan decorum bij tante Georgine. ‘Wat een gevoellooze kinderen!’
‘Ik kan begrijpen dat ze je gevoelloos toelijken, en dat hun lawaai je schrijnt. Ik zal hun zeggen dat ze wat stiller moeten zijn, hoor poes. Maar tracht je nu eens even in hun plaats te stellen. 't Zijn vroolijke levenslustige kinderen, die blij zijn vader en moeder weer te zien, en daaraan geven ze lucht. Gelukkig dát ze het kúnnen, dát ze niets weten van ziekte en dood en verdriet. Heusch, pop, oom Freek en ik zijn ook heel bedroefd, maar we behooren niet onszelf, wél den kinderen; met die moeten we meeleven.’
Nina trok geraakt haar lippen in. ‘Verbeeld je, oom Freek en tante Georgine hadden gemakkelijk praten over verdriet waar ze niets van voelden.’
‘Moetje, nu hebt u me zeker geen pop meegebracht?’ vroeg Aimée, toen tante Georgine alle kinderen om zich heen had verzameld, om eens een ernstig woordje met ze te spreken. De kleintjes keken schroomvallig naar Nina's slanke rouwgestalte.
‘Moet je nogal meer poppen hebben?’ vroeg Nina, die zelf nooit van poppen had gehouden, en niet duldde dat een ander er van hield: ‘Me dunkt, je hebt er zes-en-dertig: Je bent er al veel te oud voor.’
Er glom iets vijandigs in de oogen van Aimée's scherpe alles-ziende grijze kijkers, en tante Georgine haastte zich te zeggen: ‘Kinderen zijn nooit te oud om als kinderen te doen. Ik heb liever dat Aimée speelt met poppen, dan boeken leest, niet voor haar bestemd.’ Nina trok een beleedigd mondje, bij dezen kleinen wenk aan haar adres. Toen legde tante Georgine den kinderen uit dat zij zich bedaard moesten houden, niet zoo tierig zijn. ‘Nina kan 't niet velen, zij heeft pas zoo'n groot verdriet gehad.’ Weer sloegen al de kinderen de oogen op naar het ‘nichtje,’ dat smadend op hen neerkeek, iets dat zij wel degelijk voelden, en waartegen hun kindergemoederen onmiddellijk in opstand kwamen.
| |
| |
‘Geen haasje over springen mogen wij, ja?’ verontrustte zich Tommy.
‘En geen versjes zingen!’ treurde Piet, die Joseph was gedoopt.
‘En niet van de trapleuning glijden?’ Ab grinnikte. Alle verdrietige Nina's ter wereld zouden hem niet van deze liefhebberij afhouden.
‘Toch wel met de poppen spelen en voor ze koken en strijken!’ drong Aimée; Nina, ongastvrij, verveeld, beschouwend als een spelbreekster.
‘Och, wel jà!’ Govert lachte ongepast, floot, klakte met zijn tong, en draaide toen rond op zijn hiel, tot verontwaardiging van Nina.
‘O moetje!’ kwam vierjarig Dolfje met zijn vingertje wijzen naar een voorbijdrijvende wolk van grillige gedaante: ‘Daar gaat wéér zoo'n witte man door de lucht met zoo'n grooten neus en zóó'n groote muts!’
Maar Tinie begon plotseling te dwingen: ‘Moetje, Nina driet, Tinie óók driet!’ En ziende dat niemand haar het gevraagde kon geven, pruilde zij met lengend onderlipje: ‘Nina driet, Tinie óók driet, Tinie wik óók driet!’
Nina stond verbaasd over deze begrijpende sympathie van dit jongste en twee-en-een-halfjarig lid der familie Eckhardt, en wilde genadiglijk haar hand naar dit sympathiek lid uitsteken, toen tante Georgine, die haar telg meende te kennen, haar oppakte en, tusschen veel zoentjes door, suste: ‘Och m'n turfje, m'n klein molleknolletje, heb jij nog maar géén driet, hoor. Of denk je dat 't iets is om mee te spelen?’
Tinie wreef haar dik linker-knuistje in haar linkeroogje, en snikte: ‘Maar Tinie wil 't eten.... 't is zóó lekker!’
Toen was het raadsel opgelost. Als er n.l. koek of taartjes werden uitgedeeld op ‘Welkom Thuis’ aan ‘de bende van den grooten bandiet’, als tante haar levenmakers noemde, moesten zij, eenige oogenblikken van te voren, ‘op een hoopje staande’, stil zijn. En zoo kwam het dat moetjes ernstig gezicht en vermanende vinger Tinie koek-vizioenen hadden gegeven; koek, waarvan zij Nina de gelukkige bezitster waande. Appie de Gijzel bood dus aan, niettegenstaande tante Georgine's weer- | |
| |
streven een stuk ‘driet’ uit de kast te halen, waarvan hij tersluiks, het zag er zoo lekker uit, dat hij de verzoeking niet weerstaan kon, een puntje afbeet. Waarna de rechtvaardige, de alles ziende Aimée op hem afvloog, hem schudde, en Tinie, die er met blijde handjes naar greep, het stuk koek gaf. En toen zat Tinie op de tafel, met betraande bolle wangetjes en glinsterende korenblauwe kijkertjes, en haar witte muizentandjes beten in den koek, en iedereen om haar heen moest proeven of het niet lekker was. En ieder veinsde er van te eten, en zei, zijn maag wrijvend:
‘O héérlijk!’ op Nina na, die terugrilde en bepaald vies vond dien vochtigen beet van Tinie's kleine tandjes in dat weekig baksel, haar voor den mond geduwd. ‘O,’ zei Tinie teleurgesteld. Maar anders telkens na zoo'n ‘héérlijk!’ omhelsde Tinie het stuk in haar bloote armpjes, kneep haar kijkertjes verrukt dicht, en siste: ‘Zoo lekker, ó zoo lekker!’ terwijl alle krulletjes op haar donkerblonde bolletje meedansten van plezier.
Tante Georgine stapte met haar besliste korte pasjes heen, om boven op Nina's kamer iets in orde te maken; de kinderen braken onmiddellijk los in een woest, ontembaar rumoer. ‘Losgebroken beesten,’ vond Nina.
Dit was het resultaat van de aanmaning om Nina's verdriet te eerbiedigen. ‘Tante, ziet u nu zelf niet in, hoe hatelijk die kinderen zijn? Ik kan ze niet uitstaan.’
‘Dat spijt me, Nientje. Maar die kinderen zijn niet hatelijk. Jij ziet ze zoo, omdat je ze niet begrijpt uit gebrek aan liefde.’
Nina haalde de schouders op: ‘liefde’, 't gewone liedje van tante.
En het middag-eten, het diner! Eer iedereen geregeld om de tafel zat, foei, wat een gescharrel en herrie! Juf en Jaan, die Nina altijd de onvermijdelijke Jaan noemde, bonden de servetten om. ‘En wie wil er nu naast Nina zitten?’ vroeg tante Georgine. En in plaats dat ze er allen om vochten, trokken ze leelijke gezichten, tot Govert eindelijk genadig verklaarde, dat hij 't dan maar zou doen, en Terry ook knikte
| |
| |
van ja, en zij zich neer lieten vallen naast Nina, die nuffig haar hoofdje heen en weer draaide, toen tante vroolijk opmerkte:
‘Nou Nina, jij hebt me twee cavaliers, mijn óúdste zonen!’ Verbeeld je, 'n hééle eer. Hè, en wat schopte die Govert met zijn beenen tegen de sporten van zijn stoel! Zoo onbeschoft.
‘Govert, láát dat toch!’ gebood zij.
‘Wat?’ vroeg Govert, de twaalfjarige, verwonderd opkijkend van een berg aardappelen, groenten, vleesch en zuur door elkaar, waar hij van zat te genieten.
‘Wel, dat schoppen.’
‘O, dát?’ vroeg Govert verwonderd, niet kunnende begrijpen dat iemand van zulk een kleinigheid last had en hem er in zijn máál om stoorde.
‘Kom naast Aimée zitten, Nina. Ja, die beenen van Govert. Hoe maak jij 't toch wel op school, Govert?’
En Govert beroemde zich er op daar eens de voetenlat van de bank totaal te hebben krom gebogen. ‘Je beenen worden zoo suf, als je stil zit,’ betuigde hij. En hij begreep niet waarom zijn papa, hem bestraffend, dat veel beter vond.
O vreeselijk, vreeselijk vond Nina het bij oom en tante. Ter eere van haar waren er flensjes met gember voor dessert geweest, maar alles werd zoo eenvoudig en onartistiek opgedischt. En die kinderen smulden, en dansten op hun stoelen van pleizier. En na het eten, in plaats van naar de kinderkamer te gaan, maakten de oudsten hun werk, onder leiding van juf, in de huiskamer, terwijl oom Freek de courant las, en tante Georgie achter het onmetelijke theeblad zat, en kousen maasde, stel je nou voor. Op ‘den Esschenhof’ deed dat natúúrlijk de derde meid. En terwijl zij over dit alles peinsde, in een grooten stoel, voelde zij eensklaps iets lichts op haar knie tikken, het puttig handje van Dolfje, een klein ventje, dat voor haar stond in een chocoladebruin pakje met witten liggenden kraag en smullig roze dasje. Bruinroze bolle wangetjes had Dolfje, een kortgeschoren bruin haarbolletje, een rond nulletje van een neusje, en twee reebruine groote zachte oogen, met iets aandoenlijks er in als hij ze tot iemand ophief. Dolfje droeg een prentenboek zoo groot als hij
| |
| |
zelf onder zijn linkerarmpje, en wilde Nina de plaatjes laten zien. ‘Mooi hè?’ vroeg zijn fijn stemmetje schuchter. ‘Maar Dolfje kan de prentenversjes nog niet lézen. Wil Nina lezen?’ Hij trok zijn wenkbrauwtjes op.
‘Neen!’ beet Nina hem wrevelig toe, hem wegschuivend. - Verbeeld je, dat moest er nog bij komen, dat ze hier ook een soort van juf ging worden voor zoo'n vervelend kind in 't bruin. Zij zag niets bijzonders in Dolfje. Maar toch had ze even spijt, toen zij Dolfjes lipje uit zag puilen en zijn oogen aandoenlijker dan ooit op haar gevestigd, als zei hij: ‘Hoe kán je me snauwen, ik word nooit afgesnauwd, ik ben toch zoo'n lief Dolfje.’ Oom Freek had het alles, over de courant heen, aangezien, floot zachtkens en strekte zijn vaderarmen uit. Dolfje liep er regelrecht in, als een bootje in veilige haven. ‘Och, m'n bolwangetje, kom jij maar bij paatje!’ Dolfje nestelde zich behaaglijk in de trouwe armen, en fluisterde paatje in 't oor dat Nina niet voor hem had willen lezen. Waarop oom Freek, waarlijk, verbeeld je, om dat kind zoo te verwennen, al die versjes hard ging opdreunen.
Juf trachtte onderwijl den heer Albert de Gijzel aan het verstand te brengen dat het niet was het man; ‘maar wat was 't dan? Zie je dan het man op straat, Ab?’ En Ab riep zegevierend-indisch.... ‘O dát man, ja? O nee, o nee, zij man!’ Na een kwartier scheen Ab te begrijpen dat het de man was, maar Nina geloofde nog niet dat hij 't eigenlijk snapte. Zij zou niet graag juf hier zijn, maar och, zoo'n meisje uit een tabakswinkeltje, als ze wist dat juf wàs, mocht al blij zijn misschien. Ofschoon hoe kòn je blij zijn met al die nare kinderen om je heen? Tante Georgie zei eens: ‘Liefde doet alles verdragen, zelfs kinderen, Nina.’
Tinie werd slapend weggedragen, Dolfje bood om half zeven, door papa geleid, schuw zijn handje, dat Nina drukte: ‘Nacht, Dolfje’. En om kwart over acht, togen de drie indische levenmakers naar bed, gevolgd door Terry, eigenlijk Terentius, een zeer plechtig jongmensch van negen jaar, dat in zijn eentje peinsde over maatschappelijke vraagstukken die zijn ouders bespraken, voor afschaffing van den drank
| |
| |
was, en er over dacht een oude vrouw met krukken te trouwen. Dit zeer ernstig, zelden lachend jongmensch zag Nina aan met plechtige blauwe oogen, van uit korte blonde krullen, dichterlijk om laag blank voorhoofd en vallend langs zijn slapen. En sprak zeer langzaam, bijna moeilijk, west-Indisch zangerig dit jongmensch:
‘Nacht nicht, ik hoop dat u goed zal slapen.’ Hij bood haar vervolgens een vochtig-warme hand, met een duim ganschelijk violet van inkt aan, die Nina liever niet in de hare had genomen. Dus veegde zij de hare tersluiks aan haar zakdoek af, en beet haar lippen, omdat zij zag dat juf Nel dit bemerkte. De heeren
Tommy, Appy, en Piet gedoopt Joseph, hadden zoo'n schik in Terentiu's goedennachtwenscherij, dat zij Nina weer naderden, springend van hun hielen op hun teenen: ‘Nacht nicht, ik hoop dat u goed zal slapen, nacht nicht, nacht nicht!’ En de kamer uitgejaagd door oom Freek, staken zij gierend de zwarte koppen om de deur, scheldend: ‘Náchtnicht! Náchtnicht!’ Ab veranderde dit toen in lachnicht en Tommy weer in nachtlicht, hetgeen Nina bovenmate ergerde. Aimée zat hardop te lachen, en Govert grinnikte, jongensachtig schuw naar Nina omkijkend. Juf kon zich niet houden van de pret, maar bedwong zich zoo goed zij kon. Nina vond dit, voor zoo'n mensch uit een tabakswinkeltje, bepaald brutaal.
| |
| |
O, het was niet uit te houden bij oom en tante, hoezeer zij ook hun best deden om het haar op hun manier aangenaam te maken.
Het huis was zoo eenvoudig gemeubeld, niets chiques of artistieks, alles maar stevig en degelijk - voor de kinderen.
Nina kon die burgerlijke behangsels en stoelen niet uitstaan. Maar het vreeselijkste kwam nog aan.
Eens, toen zij de huiskamerdeur opendeed om Aimée te roepen voor een wandeling, was deze bezig haar na te doen met Govert - Govert, die, ofschoon zij, Nina, hem honderdmaal verteld had dat het zoo allerongemanierdst was veel te eten, steeds bij het groote aantal boterhammen en de bergen groenten en aardappelen volhardde, en nog begeerig rondkeek naar een ‘toetje,’ verbeeld je. ‘Kijk, zoo loopt Nina, net een kip op hooge pooten, zóó geeft ze een hand,’ en hij stak zijn vingers uit, de elleboog bij het oor, en Aimée nam giegelend die vingers aan. Toen Govert Nina gewaar werd, liet hij Aimée verschrikt los, en holde onridderlijk weg, zijn zusje de aangename taak van uitleggen overlatend. Aimée staarde Nina onverschrokken aan. ‘Bah, flauw van Govert, om weg te loopen. Jongens bluffen zoo, maar ze durven niks. We deden je lekker na, je doet zoo gek. 't Kan me niks schelen, al zag je 't.’
Buiten zichzelf, vloog Nina op Aimée aan en schudde haar, tot Aimée's kroeskrullen, die goudblond, in een soort van dichte allongepruik om haar wangen hingen, woest daarom rondzwierden. Aimée verdroeg de straf in spartaansche gelatenheid. Zij was een lang, uit de krachten gegroeid kind, met hakige armen, en een ovaal wit gezichtje met wijden neus en breeden mond. Heur haar was haar eenige schoonheid. Haar slimme doch eerlijke grijze oogen blikten Nina vastberaden aan.
‘Schud maar toe, 't is waar dat je gek doet. En ik vind je náár.’
‘Akelige valsche kat, met je hooiwagenmond en je rare magere lijf!’ critiseerde Nina. ‘Bah!’ Nina gooide tot afscheid Aimée hard tegen den muur.
‘Komaan!’ zei tante Georgine binnentredend, ‘dat
| |
| |
gaat hier goed. Aimée, wat heb je gedaan, dat Nina je zoo ondamesachtig tegen den muur smakt?’
‘O, ondamesachtig, u hebt goed praten, tante Georgine. U vind natuurlijk goed dat die kinderen mij nadoen. En ik blijf hier niet, al moet ik voor papa. Ik voel me hier diep-ongelukkig. Dan ga ik maar weer naar kostschool. Daar heb je tenminste meisjes van je leeftijd. Niemand begrijpt me hier!’ Nina drukte haar hoofd schreiend tegen den muur, en zag er zélf zoo uit als een bedroefd kind, dat tante Georgine's hart werd doortinteld van een warm medelijden. Zij weerde Aimée weg, en trok de tegenstrevende Nina tot zich. ‘Kom Nina, wees nu toch eens verstandig. Je bent nog veel kinderachtiger dan Aimée. Aimée, je mag Nina niet nadoen, hoor? en niemand. Je hebt zelf veel te veel fouten en gebreken. Als Nina 't jou eens deed?’
‘Als ik zoo gek liep, mocht ze 't gerust!’ pruttelde Aimée, die geen oog voor chic had. Ik vind Marie Born veel aardiger, die houdt van poppen ook’.
‘Er is hier geen sprake van poppen. Jij moet verdraagzaam zijn, je hebt zelf veel te veel ondeugends nog. Of ben je niet dikwijls scherp en kattig?’
‘Jawel...’ peinsde Aimée, ‘hoe zou dat toch komen?’
‘Je moet je best doen om 't tegen te gaan.’
‘Maar ik word woest als ze iemand kwaad doen, bijv. laatst, toen die jongens een kat in de sloot gooiden, en Nina is altijd een spóók tegen ons geweest, ze heeft altijd wat te zeggen op mijn poppen en trekt haar neus op voor Doortje.’ (Doortje was Aimée's vriendin, een eenvoudig tuinmansdochtertje, dat haar kort steil haar waschte met een groeimiddel van tante Georgine's aanbeveling.)
‘Mama zou mij nooit hebben laten spelen met een tuinmanskind. U moet weten wat ú doet, tante Georgine.’
‘Ja, liefje’, was het bedaarde antwoord, ‘dat zal en moet ik ook. Doortje de Man is een heel braaf bescheiden kind, dat ik naderhand aan een postje van kamenier of huishoudster denk te helpen, want ze wil een van beide worden.’
‘En ontvangt u haar dan nog?’
‘Zeker, dan is er voor Doortje, als Aimée's oud
| |
| |
kameraadje altijd nog een plaatsje aan mijn tafel.’
Dit was te veel voor Nina, zij verliet de kamer zonder zich met Aimée verzoend te hebben.
‘Mama, ik zal nooit van Nina houden, ik kán niet!’ verklaarde Aimée beslist.
‘Toe Aimée, probéér dan eens te kúnnen. Anders doe je mama verdriet. Ze is bij ons te logeeren, en ze heeft pas haar moeder verloren. Denk nu eens hoe vreeselijk dát is. Begin jij, als een verstandige meid, nu eens met lief voor haar te wezen, anders word ik héél boos op jou.’
‘Zal ik haar drie geklopte eieren op bed brengen? zooals ik vroeger altijd deed voor mevrouw van de Klaveringhe, als die hier logeerde?’ rekte Aimée zich, na het trekken van een leelijk gezicht, tot heldhaftige zelfopoffering.
‘Maar poes, ze is toch niet ziekelijk, als mevrouw van de Klaveringhe, en ik geef haar niets op bed, zooals ze vroeger thuis kreeg. Maar geef haar iets aan, aan tafel, of haal eens een glas water, of doe de deur zacht dicht. Ze schrikt altijd als je zoo slaat.’
Eiken middag vond Nina dus voortaan een kring van dingen, die ze soms noodig kón hebben, om haar bord gezet door Aimée, terwijl Aimée haar telkens bezorgd lastig viel met de vraag ‘of ze ook dorst had,’ en de deur sloot alsof die van fluweel was. ‘Kind, ben je niet wijs?’ vroeg Nina verwonderd. Toen gaf Aimée het op, en verzaakte de deugdzaamheid, en stak haar lange tong tegen Nina uit. ‘Straatkind!’ schold Nina.
Het noemen van Marie Borns naam bracht tante Georgine op een denkbeeld ten opzichte van haar veeleischend en kieskeurig nichtje, dat zich toch wel vervelen moest, in afwachting der privaatlessen, zoo rondslingerend door huis of tuin, met een boek; of bij haar zittend, zoo'n drukke huismoeder. Daarom toog tante Georgie naar huize ‘Sabina’, een stijve villa, die mevrouw Born, tante Georgie's kennis en naaste buurvrouw en eveneens een Sabina, in alle stijfheid, saai- en plechtigheid bewoonde. En na haar zolen extra afgekrabd te hebben aan den schrapper buiten, en méér dan buitengewoon zorgvuldig ge- | |
| |
veegd aan de gangmatten binnen, om toch vooral geen smetje te brengen in mevrouw Borns wonderbaarlijk zindelijke huizinge - trad tante Georgie, een en al zonnige glimlach, knikkend als een opgewekt en blozend Mandarijntje, in de kil-stijve zijkamer, met stijf-vergulde pendule en coupes onder stolpen op den schoorsteen, en voor het ééne venster een schitterkleurige paradijsvogel, ook onder een stolp, op een rond mahonietafeltje, waarvan de poot zóó náár dun was, dat tante Georgine telkens verbaasd stond tafeltje, stolp, paradijsvogel en poot nog in levenden lijve aan te treffen. Marie bracht een halven dag vacantie gehoorzaam door, al wit-bordurend tegenover mama.
Tante Georgie, werkelijk Marie als een breede streep lichts in die kamer vol schaduw verschenen, noodigde deze uit tot een bezoek aan Nina. Mevrouw Born verontrustte zich eerst over de onderste krul der B. die Marie nog moest afmaken op een van haar moeders tafellakens, maar toen Marie haar ten stelligste verzekerde dat zij die krul denzelfden avond nog zou voltooien, gaf mevrouw haar vereischte toestemming.
‘Nu meisjes, maak nu maar 's flink kennis!’ zei tante Georgine, de beschroomde Marie schuivend letterlijk tot onder Nina's neus in de huiskamer. Toen stapte tante Georgine heen naar de ‘bende van den grooten bandiet,’ waarvan een gedeelte boven bezig scheen het dak af te breken; de rest was met juf naar de stad. Nina bezag Marie Born van het hoofd, gedekt door een hoedje met schriel lintje en smal randje, dat als een kurk rondde boven Marie's lange gezicht, tot aan haar laarzen van den voorburgschen schoenmaker. Marie Born, die haar heele schuwe persoontje te niet voelde gedaan door den parijschen rouw van Nina, trad in ontsteltenis met gebogen hoofd, een paar passen achteruit, en stond daar zonder iets te zeggen.
Nina voelde een woede in zich uitslaan. ‘Verbeeld je, daar had tante Georgine gepocht over ‘zoo'n lief meisje, een vriendinnetje voor je! O, als Nina toch
| |
| |
dacht aan de baronetsdochters, de chique Léonie Leroux, en de genädige Fraülein zus of zoo, in Hannover... Om háár op te schepen met zoo'n wicht! Wat moest ze er mee spreken? O “Essenhof” met paard en palfreniertje!’
‘Houd u van boeken?’ vroeg zij gestreng.
‘Ja.... o ja!’ stamelde Marie Born onthutst.
‘Van fransche literatuur?’
‘Daar weet ik nog zoo weinig van. Ma vindt fransche romans verderfelijk voor jonge meisjes.’
‘Zeker een preekerig mensch, die ma,’ dacht Nina.
‘Misschien wilt u nu wat lezen, want ik ga ook lezen.’
‘O jawel, maar ik heb geen boek bij me.’
‘Ik zal er een voor u halen.’ Als een groote dame draaide Nina het salon in, dat aan de huis- en- eetkamer grensde.
Toen tante Georgine een kwartiertje later eens kwam kijken, zag zij Nina in een lagen fluweelen stoel zitten, verdiept in een boek bij het eene raam, terwijl Marie Born bij het andere, steeds in een staat van groote verbluftheid, zat te bladeren in de treurspelen van Victor Hugo, en Marie Borns oogen nu en dan schuchter afdwaalden naar het sierlijk slank figuurtje aan de overzijde, dat zoo op haar gemak scheen en deed of zij niet bestond. Tante Georgine stond verstomd met open mond.
‘Wat is dat nu?’ prevelde ze eindelijk; toen luid: ‘Wou je ook liever naar Aimée gaan, Marie?’ Aimée had nota bene al drie keer haar hoofd om de deur gestoken, en Marie in pantomime beduid dat ze mee zou gaan. En Marie antwoordde blijkbaar verlicht, uit den grond van haar hart: ‘O, alstublieft, mevrouw’. Nina keek op, barstend in een luiden schater, Marie dood-verlegen makend, maar Marie was gegaan.
‘Nina!’ zei tante Georgine beslist, ‘ik heb al veel van je verdragen, je aanmerkingen, je ontevredenheid en grillen, maar dit doet de deur dicht’.
Nina stond verontwaardigd op: ‘Maar, tánte, hoe kunt u mij, die gewend ben aan chique en artistieke meisjes, opschepen met zóó iets!’
‘Jij! Je bent een krabbel, een malle kleine krabbel, en niets dan een krabbel, met je artistiek en je chique!
| |
| |
En omdat je niets dan een krabbel bent, beoordeel je alleen iemand naar 't uiterlijk en naar de kleeren. Marie Born weet veel en is bijzonder knap. En omdat ze op een heel goeie kostschool is, en jij toch zoo graag naar kostschool wóú, zal ik er met Jenny en haar man, en oom Freek over spreken, dan kun je eens probeeren hoe 't je daar bevalt. Ik denk dat ze bij juffrouw Webbe toch nog wél eens de koude runderrib zullen eten, waarvoor jij hier zoo aller-artistiekst je neus optrekt. Govert, een groeiende jongen, is ongemanierd, omdat hij te veel eet naar je zin, maar vind jij 't van een welopgevoed dametje niet een beetje ongemanierder: als ze haar bord telkens met vies gezicht wegschuift, zit te kieskauwen en 't een ander ook onsmakelijk maakt? Dat mag bij jóú artistiek zijn, maar ik vind 't héél wat anders, dag Nina! Even goede vrienden, zoo niet.’
Nina zag er niet tegen op heen te gaan, maar verbaasd en beleedigd, bevond zij welk een verlichting haar vertrek voor de kinderen was. Aimée zong het hoogste lied, Terry, die vernomen had dat Nina een huwelijk met een ouden man op krukken versmaadde, kon geen treurnis gevoelen bij het afscheid van zulk een wreed wezen.
‘O ga jij weg, ga jij?’ zongen de indische jongetjes. ‘Leuk, ja?’ Want Ab had toch al zooveel bestraffingen ontvangen, omdat hij riep: ‘Tante, ik zijn het eerst uit school!’ en Tommy, omdat hij bij voorkeur bruine suiker op zijn boterham at, en in groote begeerte naar deze lekkernij alsdan in één adem gilde: ‘Tante, ik bruun, ja? Ik, bruun, tante? O brúún!!’ Alle welke vergrijpen tegen taal en étiquette Nina's fijne gedistingeerdheid prikten als stopnaalden. Met moeite bedwong Jaan de drie indische aapjes, die ‘hoera!’ wilden roepen achter het rijtuig aan, toen dit wegreed met tante Georgie en Nina naar juffrouw Webbe. Nina dacht dadelijk aan hatelijkheid, ‘maar het was eigenlijk, omdat zij het zoo aardig vonden dat rijtuig te zien wegrollen in wolken van stof!’ zei tante Georgie. Wen je dat kwaaddenken toch af, Nina. Als je de kinderen dadelijk liefdevol te gemoet was gekomen, zouden ze vreeselijke spijt hebben gehad
| |
| |
over je heengaan. Maar je weet je niet bemind te maken, je bent zelfzuchtig. Je denkt maar aan hoe jij de menschen wilt hebben, en niet dat ze al zijn, met al hun goede en kwade eigenschappen, en dat jij ze zóó moet nemen. Wie zal nou toch eens den tooversleutel hebben tot dat onwillige kleine hartje van jóú? Wie zal je leeren te denken aan anderen als aan je zelf! Daar ben ik toch benieuwd naar.’
‘Ik hield toch wel van mama.’
‘Je zoud wel het zwartste zieltje op aarde gehad hebben, als je van zoo iets engelachtigs niet gehouden had, en daarom vind ik het juist zoo ondankbaar van jou, die zooveel liefde had in je leven, niets te geven aan anderen. Je zult nog wel eens denken aan tante Georgie, kindlief. Maar ik wanhoop niet. Je bent nu niemands Nina, maar laten we je nog eens kunnen noemen onze Nina.’
De meisjes bij juffrouw Webbe ontvingen Nina, die rijk was, bevallig en mooi, met veel warmte. Haar bereisdheid, haar manieren, haar ongedwongen optreden, gaven haar dadelijk een overwicht. De enkele niet verblinden zagen wel, na verloop van tijd, wat zij aan Nina hadden en trokken zich, na een doordringen in haar, vrij spoedig terug. En dit verdroot Nina, en zij dacht toch wel eens aan tante Georgie, ook als er koude runderrib kwam, die zij moest eten.
De drie élégantjes, als Nina's vriendinnen, hadden al eens een bezoek afgelegd op ‘Welkom Thuis’, maar waren niet in den smaak gevallen. ‘Ajakkes!’ trok Aimée haar neus op. En Govert vond dat zij op spelden liepen.
‘Och, och, óch, wat een keus!’ tante Georgie schudde het hoofd, als zij Nina soms bezocht.
‘Wie zou u dan wel uitzoeken, behalve de zoo élégante Miek Born?’ spotte Nina. ‘Die is hier anders wel in aanzien.’
‘Ik? Hanna Kamp.’
‘'t Horlóge!? Hè tante, wat hebt u een plebeïsche keus.’
‘Ja, lieve kind, dat kan wel. Maar ik hou van frisch en origineel, en dat is Hanna Kamp, die jou als “horloge” onwillekeurig meer goed doet dan de drie élégantjes bij elkaar. Jouw zieltje is nog ziek, 't moet gezond worden.’
|
|