| |
| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Nina's canapékussen.
‘Zeg Nina, hoe komt 't dat je juffrouw Marissen nu weer iets anders moet geven dan je canapékussen?’ vroeg tante Georgine, toen Nina zich bij haar aanmeldde om geld voor iets ‘artistieks in rood koper’. ‘Alle meisjes wérkten toch iets.... nu jij weer met je rood koper.’
Nina, verwend kind als ze was, bedwong zich om niet driftig te stampvoeten, daar ze niet dadelijk haar zin kreeg.
‘Maar over drie dagen is de receptie, tante, en 't is niet af.... Ik kan toch geen half afgemaakt ding geven.’
‘Kindlief, je had toch waarlijk tijd genoeg....’
| |
| |
‘O tante, ik ben er zoo wanhopig aan toe, schiet u 't mij nu alsjeblieft voor, mijn zakgeld is op.’
‘Wanhopig aan toe.... daar zit iets achter. Biecht eens op, Nina.... Wees eens eerlijk.’
Nina kleurde. ‘Er is niets, tante, heusch niets.... die lamme Miek Born.... nee, ik zeg niets, en er is ook niets.’
Tante Georgine schudde het hoofd en zweeg. In elk geval had zij medelijden met Nina's wanhoop, en ging met haar mee naar de stad een gedreven waterketeltje koopen.
Er was, wat Hanna Kamp noemde, een woeste herrie geweest om dat kussen. Het wilde maar niet opschieten. Nina mocht artistiek aangelegd zijn, borduren kon ze niet, en ze had geen lust haar best te doen die kunst machtig te worden. Het was ook zooveel aangenamer te lezen voor je eigen pleizier dan je moeite te geven voor een ander. En zij zuchtte, klaagde, steunde en pruilde tegen de kameraadjes om hulp. Maar deze verklaarden ‘veel te veel jacht te hebben’ met hun eigen presentjes.
‘Vraag 't Marie, ze is er nog heel vereerd mee. Ze raapt zelfs onze vingerhoeden op, als we ze niet laten vallen!’ scherpte Florine van der Vecht zich op tot de haar eigene geestigheid.
‘En háár theeblaadje is al af!’ gaf Hélène Penningh raad.
Eerst was Nina daar te trotsch voor, toen schaamde ze zich een beetje. Marie Born had verleden zoo bespottelijk wijs gedaan, omdat zij nu eens verteld had van William. De andere meisjes bluften ook wel eens.... Het was ook zoo excentriek-gek dat zij, Nina, van alle menschen op ‘Welkom Thuis’, hem nooit ontmoet had, het leek zoo ongelooflijk, en 't was zoo prettig te vertellen van een jongmensch.... dat hij galant voor je was en zoo.... Enfin, wat behoefde zij zich eigenlijk te geneeren voor iets als Marie Born. Zij vroeg Marie in 't eerst niets, maar had het steeds in Marie's bijzijn over dat vreeselijke kussen, dat maar niet afwou. En toen de nood op zijn hoogst was, smeekte zij: ‘Hè toe, Marietje!’ Marie Born, door een paar vriendelijke woorden al half gewonnen, en ‘dat van láátst’ al totaal vergeten, keek op van haar boek. Zij zat met
| |
| |
Hanna Kamp in een vrij uurtje in de veranda te lezen.
‘Je doet 't niet!’ Hanna Kamp, wier grove stem niet tot fluisteren in staat was, gaf haar een duw in de zij. ‘Laat ze 't zelf doen. Je hebt geen eergevoel als je 't doet.’
‘Hë toe, Marietje’, vleide Nina, haar oogen fluweelzacht op Marie. Marie Born staarde haar bijna verschrikt aan.
‘Kind, als je 'r geholpen hebt, laat ze je toch weer links liggen,’ waarschuwde Hanna. ‘Heb toch meer karakter.’
‘Hanna Kamp, wat jij toch voor een valsche stokebrand bent!’ Nina had haar kunnen slaan. ‘Marie is oud en wijs genoeg om te weten wat ze doet....’
‘Ik maak 't niet af, Nina,’ hardde Marie haar gemoed. ‘Heb je mij ooit een plezier gedaan? Integendeel. Je zoud 't me nog wel af willen nemen dat je tante op “Welkom Thuis” van me houdt. En de kinderen....’
‘Gut kind, laat 't dan!’ sneed Nina af, bang voor meer onthullingen in 't bijzijn van Hanna Kamp, ‘die haar zoo'n goed deed’, volgens tante Georgine. Nina liep neuriënd heen, om te laten hooren dat zij er niet om gaf. Wat een brutaliteit van die Marie Born. In plaats dat ze vereerd was.
‘'t Is toch naar voor haar, als we allemaal nu iets geven, mijn blaadje is zoo mooi,’ zuchtte Marie ‘en zij niets.’
‘Kom, ze is rijk genoeg om wat te koopen. Ze mag ook wel eens wat naars hebben....’
‘'t Is vreeselijk zooals dat kussen er uit ziet. Florine heeft er afschuwelijke vergeetmijnietjes op geborduurd. Ze kan niet eens zoo iets geven.’
‘O? beteekent dat niet dat je 't toch maar zal afmaken, jij doedel. Omdat ze nou vleit: “toe Marietje”, ben je alles weer vergeten wat ze jou voor leelijks doet.’
‘Nou ja, je kan toch niet den heelen tijd alles onthouden. Als ik 't dóé, wordt ze misschien wat liever tegen me. Pa zei altijd: vergeven en vergeten.’
‘Kind, ik kan ook merken dat je pa dominee was.’
‘Ik wou dat pa nog maar leefde, hij was zoo'n goeie man. Wel streng voor ons ook, maar niet als ma, echt góéd, zie je.’
| |
| |
‘Ik denk toch dat ik 't maar afmaak, zeg.’
‘Dat komt omdat je een pure idioot bent.’
‘Och ja, ik doe 't maar, niet alleen voor Nina, maar.... och, dat kan ik jóú niet goed vertellen eigenlijk. Ik vind 't zoo naar als iets moois wordt bedorven! Zoo'n zonde. Weet je wat, ze is toch nou met Fraülein en Florine de stad in, en ik weet dat 't in 'r lessenaar ligt.’
‘Miek Born, akelig, laf, wee-goed schaap, ik waarschuw je voor de laatste maal. Ze wordt nog woest op je, omdat je aan haar kostbaren boel bent geweest.’
Marie Born weifelde even: ‘Nee, nee, ik doe 't toch.’
Ze stapte heen, en kwam weldra terug met het kussenovertrek. Het was van goudbruin laken, doorschoten met gestyleerde bladen in donkerder pluche. In den hoek slingerden zich theerozenknoppen, nog voor de helft geschetst in witte krijt-omtrekjes, door de bewuste leelijke vergeetmijnietjes heen, die Marie er handig uitpeuterde, waarop zij met ijver nieuwe er voor in de plaats begon te borduren, effen steken voegend tot satijnige blauwe blaadjes. ‘Hè, dat knapt 'em al op!’ zei ze voldaan. ‘Heerlijk, kijk eens, Hanna.’
‘O ja, je kan 't best!’ verwaardigde zich deze onverschrokkene, ‘als 't maar niet voor zoo'n spook was.’
‘Nou die knop. Nou, die is óók geknoeid, zeg.... kijk eens!’
‘Zeg, je mag 't wel verbergen eer ze komt....’ meende Hanna, en toen, zich bedenkend, barstte ze op eens uit in haar harden durvenden lach: ‘Maar kind, je bent gek, dat komt immers toch uit.’
‘Ja....’ bekende Marie Born verlegen, ‘nou, dat is dan van later zorg.’ Juist toen zij het handwerk opborg tusschen Nina's stapeltjes boeken, kwam deze de schoolkamer binnen, en stoof op haar af. ‘Wat is dàt, ben je aan mijn lessenaar.... Hoe dúrf je....’
‘Ik legde even wat terecht....’
‘Wat een gedienstigheid.... Je wou niet eens 't kussen afmaken.’
‘Ik.... dat doe ik al, en daarom kwam ik in je lessenaar.’
‘O, laat zien, wat heb je er al aan gedaan? O, nou als je 't doen wilt. 't Ziet er netjes uit, en je word
| |
| |
wel bedankt.’ Toen, opeens getroffen door Marie's onstandvastigheid:
‘Wat ben je toch een laf schepsel. Eerst liet je je opstoken door Hanna, en nou doe je 't achter mijn rug toch.’
‘Ik doe 't voor 't kussen!’ zei Marie, onmachtig al haar gevoelens en aandoeningen te vertolken.
‘Nee, je doet 't omdat je bang bent, dat ik kwaad op je ben!’ prikte zij in Marie's fijngevoeligheid.
‘Niet wààr, kind!’ schreide Marie half, met dikke keel.
‘Wel wáár, kind! Nou, borduur jij maar voort. Je wou.... laatst niets hebben, maar wat wil je nou.... een fleschje odeur toch maar?’ kwam er nu eenigszins verlegen bij Nina uit.
‘Nóóit wil ik wat van jou hebben,’ kreet Marie Born, met ongewone wilskracht. ‘Daar.... doe ik 't niet om! Ik dacht.... de drie anderen begrijpen 't niet, maar ik dacht dat jij wel zou begrijpen dat ik 't kussen zoo mooi vond, te mooi om 't door jou te laten verknoeien.’ Liefkoozing in haar betraande oogen, bekeek Marie haar werk. ‘Vraag 't maar aan Hanna.’
Nina kon dit ook doen, daar Hanna Kamp het lokaal binnenstormde, gevolgd door de drie élégantjes, die het met hun drieën karakterloos vonden dat Marie eerst geweigerd had het kussen af te maken en het nu toch deed. ‘Zoo iets echt doedeligs en sufferigs à la Marie’
‘Och kom!’ plompte Hanna Kamp er uit, ‘jullie bent me alle vier geen knip voor jullie neus waard. Nina, ik vind jou 'n echt ondankbaar mispunt, want niemand wou 't voor je doen, en niemand kan 't zoo netjes als zij. Ze kreeg medelijden toen je weg was, en je bent zoo echt geméén, om 'r nu nog af te snauwen. Ik heb 't 'r lekker nog afgeraden.’
Marie Born lag met haar hoofd op de bank te snikken, toen juffrouw Webbe het groepje plots deed opschrikken door zacht de deur te openen, en zich er bij te voegen. ‘Meisjes, wat is hier toch? Ik hoor jullie in de gang tegen elkaar schreeuwen. Matig je alsjeblieft. Hanna.’
| |
| |
Juffrouw Webbe was een kleine dame met grijzig bruin kapsel, en een lorgnet aan zilveren kettinkje, door welk lorgnet zij een schrander-vriendelijk overzicht placht te nemen van wat er in 't leven om haar heen gebeurde, met een paar donkere, een weinig toegeknepen oogjes. De meisjes weken uit elkaar, om plaats te maken. Daar Marie Born onmachtig bleek tot spreken, legde Hanna de zaak uit. Nina hoorde nu beschaamd toe. Iets als medelijden met Marie drong tot haar door. En wat zou de juffrouw zeggen van haar, 't gunstelingetje, no, 1?
Juffrouw Webbe schudde het hoofd. ‘Meisjes meisjes, wat een zotte, verwarde begrippen heb jullie van recht en onrecht. Marie is vriendelijk geweest en jullie bent nog nijdig op haar. Alleen Hanna schijnt eenig begrip van rechtvaardigheid te bezitten. Nina, vraag jij Marie excuus. Je bent schandelijk ondankbaar, net zoo ondankbaar als Florine, Alice en Hélène leelijk en mal zijn....’
Alice begon te schreien. ‘O nee, juffrouw, ik.... zie.... 't wel in, maar ik laat me dan overhalen....’
‘Zoo, daar ben ik blij om, dat jij inziet hoe laag 't is iemand te verdrukken, Alice. En Nina, 't was een alleraardigst idee van Marie jou te helpen, maar dat jij een anders werk voor 't jouwe wilt laten doorgaan, en daarvoor dan geprezen zult worden, want Marie kan 't kéúrig, vind ik alleroneerlijkst. Je kunt 't kussen géven, maar dan zal ik juffrouw Marissen zeggen dat Marie 't voor de helft gewerkt heeft. Of neen, jij zult 't doen, en ik zal er bij zijn. Recht zal er hier wezen. Jullie zult 't hier lééren.’
Geen van allen, noch een der vier élégantjes, noch Hanna, noch Marie Born, had de zaak nog uit zulk een oogpunt beschouwd. Nina deed er een stap van terug, met hoogroode wangen brandend van schaamte over de bestraffing in 't openbaar. ‘Oneerlijk,’ 't was net of ze iets gestolen had. In plaats dat juffrouw Webbe haar apart nam, zij, die al gedanst had met jongelui van vijf-en-twintig.
| |
| |
‘Maar juffrouw, ik heb er heelemaal niet aan gedacht dat 't oneerlijk was.’
‘Dat begrijp ik, Nina, daarom breng ik 't je nu onder 't oog. Ik geloof, meisjes, dat, als jullie nadachten, jullie een massa dingen niet zouden doen, en andere weer wel. Onbesuisde jonge nuffen, als jullie zijn! Denkt toch niet dat je op jullie leeftijd alles wéét, dat jullie menschenkennis hebt, en dat je nonsens wijsheid is. Nu, Nina.’
Maar Nina's voeten weigerden te gaan van de vloerplank, waarop zij gespijkerd schenen. Zij voelde nu door haar woede over de vernedering heen, wel schuld, maar zij kon het niet bekennen waar zij allen bij stonden. Een doodsche stilte heerschte er, want zelfs Hanna Kamp zweeg bedremmeld. Marie Born zat steeds op de bank, de handen voor het gezicht, als kreeg zij zelf het standje. Eindelijk, zeker, omdat ze, volgens Hanna Kamp, overstelpt was door de eer haar aangedaan, stapte ze uit de bank, en zei met van schreien heesche stem: ‘O, ze hoeft 't niet. 't Spijt me dat er zooveel drukte om is. Juffrouw, ik dacht ook niet over de oneerlijkheid.
Had ik er dan maar niet aan gewerkt. Ik doe er niets meer aan, dan kan ze zeggen dat één knop en de vergeetmijnietjes van mij zijn.’ En Marie holde tot groote verbazing van allen de deur uit. Eindelijk zei de directrice: ‘Ik vind dat je nog wel een voorbeeld aan Marie kunt nemen, Nina.’
‘O, ik zal haar excuus vragen!’ stamelde Nina, haar oogen drogend. ‘Was ik maar nooit aan dat kussen begonnen.’
En de stoet der vier élégantjes trok heen, gansch uit het veld geslagen. Het was een droeve aftocht, zoo ongelijk aan hun anders welverzekerd optreden. ‘Zelfs de cayenne-peperachtigheid van Florine was verschraald!’ bemerkte Hanna Kamp.
Hanna Kamp, die nooit iemand kon voorbijgaan zonder hem of haar, volkomen bij ongeluk, een trap, een stomp, of een duw te geven, hetgeen, beweerde de fransche secondante, mademoiselle Quesnard, een défaut in haar démarche was, en haar een aantal vijanden bezorgd had, bonkte hen voorbij, op weg naar
| |
| |
Marie, die toch getoond had wél karakter te hebben.
‘Hè, lomperd,’ pruttelde Florine van der Vecht, haar elleboog wrijvend. ‘Zeg, Nina, als ik jou was, gaf ik dat ding maar heelemaal niet. Eeuwig stom van je om ruzie te maken met Marie!’ Florine gebruikte uit overmaat van élégance soms studentikooze uitdrukkingen, die ze van haar broer had.
‘Je had je tenminste héél wat herrie kunnen besparen.’ Hélène Penningh schudde het hoofd zeer wijs. ‘Ik heb Webby nog nooit zoo kwaad gezien. Spinnijdig was ze, gewoon spin. En ze is anders zoo dol op je.’
Nina haalde de schouders op; zich groot willende houden.
‘Je vraagt 'r toch geen excuus, zeg, aan Miek Born?’ hernam Florine. ‘Och, ja!’ beklaagde Alice.
‘Welnéén... enfin, misschien zeg ik dat 't me spijt....’
Nina begon al weer wat minder te voelen voor Marie. ‘Ze is ook zoo'n gek achterbaksch schaap, had ze maar gezegd van dat kussen! Jullie hebt nu praats tegen mij, maar wat zou jullie doen, als je haar aan jullie lessenaar zag rommelen, hè! dan zouden jullie ook wel een “brou-ha-ha” maken!’ Nina trok na het fransche woord haar mondje nuffig bijeen, hetgeen zij ongestraft kon doen, daar Hanna Kamp er niet was.
‘Ja, maar toen je nou hoorde dat ze bezig was je kussen af te maken, had je toch wel een beetje liever kunnen zijn!’ meende Alice. ‘Dat was toch goed van 'r.
Ze is goed, juist veel te goed. En hoe komt 't dan dat iedereen op haar scheldt?’
‘Ja, dat was mooi van jou, dat jij ons klubje afviel,’ verweet Florine.
‘Nou, maar we zijn ook bar voor Marie Born, en waarom eigenlijk, neen maar, waarom toch? Ieder moest eigenlijk zijn eigen opinie over iemand hebben, en niet iemand anders napraten.’
En Alice peinsde over haar eigen gebrek aan zelfstandigheid te dien opzichte.
‘O ja, we wéten 't, Marie Born is 'n snóés!’ smaalde Florine.
‘Ik beloofde haar nog chocola en odeur, maar toen was ze al aan 't huilen, en eer 't water-reservoir
| |
| |
dan leeg is. Onéérlijk, verbeeld je... laat ze dat zeggen tegen een kind uit de eerste’, pruttelde Nina.
‘Gut, kind, trek je er toch niets van aan. De heele Miek Born is 't niet waard, kinderachtigheden!’ speelde Hélène Penningh moeder. ‘Morgen is alles weer vergeten.’
‘Morgen? over tien minuten, ben je mal?’ snibde Florine. Maar niettegenstaande deze geruststelling knaagde er iets aan Nina. Geknakte ijdelheid, een beetje wroeging, angst voor wat tante Georgine zou te weten komen, dit alles doorpijnde haar gemoed; het gevoel van vernedering behield de bovenhand. Bij Florine's kamertje ontmoette zij Marie Born.
Valsche schaamte, de vrees voor laf te worden aangezien door Florine en Hélène, weerhield haar te zeggen: ‘Marie, 't spijt me.’ En zij troostte zich toch maar met de gedachte dat zij zoo oneindig verheven was boven Marie Born.
Op juffrouw Marissens receptie trachtte Nina niet zoo te ‘geuren’ als anders. ‘Ze hield haar arm niet precies bij haar oor!’ merkte Hanna Kamp op, ‘en was niet extra doddig lief.’ ‘Hè, Nina, niets gewerkt?’ verbaasde zich juffrouw Marissen. ‘Ik... ik vond dit artistieker...’ stamelde Nina. Maar het canapé-kussen wilde Nina niet meer zien. Zit borg het diep in haar kastje weg. Maar toch voelde zij zich oneindig verheven boven Marie Born.
|
|