| |
| |
| |
XXV
BEDRIJFSINGENIEUR JAKOB had reeds als chef vele verbeteringen ingevoerd, maar met zijn nieuwe vinding, een inschuifbare ijzeren pijlerstijl, was hij bijzonder geslaagd. Het werken voor kleine koolfronten was geheel verdwenen, en het was een heel probleem een goede en soliede stutting te vinden voor de lange koolfronten. Er waren meerdere soorten stijlen zoals Jakob er een had uitgevonden, maar geen enkele was voor de ondersteuning van het weke dak der koollagen van de Nieuwe Mijn zo geschikt als de nieuwste. Hij moest natuurlijk beproefd, verbeterd en ingevoerd worden. Houten stijlen werden slechts één keer gebruikt en dan door het instortend dak begraven; de ijzeren stijlen werden door middel van een krik vast tussen dak en vloer geschroefd, en moesten worden teruggewonnen; dit noemde men roven. Door 't losschroeven van 't klemslot, waardoor het bovenstuk van de stijl geleidelijk zakte, kon men de stijl met de hand of een haak naar zich toetrekken. In dak of vloer vastgedrukte of gedeeltelijk onder de stenen van het ingestorte dak geraakte stijlen, trok men met een stijlentrekker, een soort takel, onder de steenmassa weg.
Het roven in de eerste met de nieuwe stijlen of stempels uitgeruste pijler moest onder toezicht van Flip geschieden, zo was door chef Bergman en bedrijfsingenieur Jakob bepaald. Om zelf de finesses van dit werk te leren kennen, roofde Flip tien opeenvolgende nachten de stijlen samen met de ervaren houwer Kapinski, een Pool.
Beiden werkten hand in hand, als echte kompels. Flip gaf hem de passende Nederlandse naam: Jan Sla-d'r-op-ski.
‘Zeg, kompel hoofdopzichter’, zei Jan Sladropski, terwijl
| |
| |
hij de hefboom van de stijlentrekker hanteerde, ‘vandaag ben ik met vrouw getrouwd in kerk.’
‘Wat, ben je vandaag getrouwd? En dán ben je vannacht hier.... in de pijler! Ezel, dat snap ik niet.’
‘Maar ik ken haar langer, nu ik en vrouw getrouwd in kerk, dat moest ik doen.’
‘En.... wie heeft je dan gezegd in de kerk te trouwen?’
‘De dominoes.’
‘Dus, de dominee heeft je vanmorgen getrouwd?’
‘Nee, de pastoor.’
‘Kerel, ik begrijp je niet. Je bazelt maar wat.’
‘Ik niet bazel, ik vertel. Enkele weken geleden dominoes kwam aan mijn woning. ‘Man,’ heeft hij gezegd, ‘het is niet goed dat je zonder kerkelijke zegen getrouwd bent. Je bent protestant, kom met je vrouw in de kerk, ik zal je trouwen.’ - Toen ik gezegd: ‘ja’, en mijn vrouw heeft ook gezegd: ‘ja’. - Maar de volgende dag pastoor is gekomen en heeft tegen vrouw gezegd, we moesten trouwen met pastoor, want vrouw is katholiek. En nou we
| |
| |
zijn in de katholieke kerk getrouwd. Is dat niet goed?’
‘Jawel, maar wat zal de dominee daarvan zeggen, kompel Jan Sladropski?’
‘Hij was niet in de kerk, hij niet zien, hij weet niets.’
‘Dat kun je toch niet zeker weten, hij kan er toch wel zijn geweest!’
‘Dan had hij wel geroepen: ‘hier!’ Ja, dat had hij.’
‘Hoezo zou hij hebben geroepen, Jan Sladropski?’
‘Ja, want pastoor heeft een paar maal geroepen: ‘Dominoes wo bist du?’
Opeens een hevig kraken, een zware slag van een grote, instortende steenbank, gevolgd door een dichte stofwolk. Het deed beide kompels naar het koolfront vluchten. Ongeveer een minuut zagen beiden niets, geleidelijk kwam het schijnsel van de lampen weer tot zijn recht.
‘Ben je dood, kompel hoofdopzichter?’
‘Ja.’
‘Gelogen kompel! Verder werken.’
Van tijd tot tijd schoven een aantal stijlen tegelijk enkele millimeters in elkaar, waarbij een hevig ratelend geluid als van een machinegeweer was te horen, vaak gevolgd door het lawaai in het dak als van een rollende donder.
Maar, ondervinding maakt de meester. En de meester moet anderen het werk leren.
Bij de verdere invoering van de ijzeren pijlerstijl werd ingenieur Petrus als hulp aangewezen. Daartoe moest Petrus tegelijk met Flip 's morgens tegen zes uur op de mijn verschijnen, terwijl de met hem of later dan hij in dienst getreden ingenieurs pas om negen uur kwamen en daarbij nog over een eigen kantoor beschikten. Wel mopperde Petrus hierover, maar hij had begrepen, dat de waarde van een ingenieur voor het bedrijf niet afhankelijk is van de lengte van zijn nachtrust en een eigen kantoor. Hij was zeer actief, beschikte over een goed verstand, en redeneren kon hij, als een advocaat.
Flip had 'n dag meesterhouwer Klijn voor een behandeling van een aangelegenheid dringend nodig. Ook ingenieur Petrus diende erbij tegenwoordig te zijn. - ‘Wilt u de
| |
| |
meesterhouwer Klijn roepen, dat hij nu direct op mijn kantoor moet komen?’, vroeg Flip aan hem.
Petrus kwam met het bericht terug: ‘Klijn wil niet komen.’
‘Waarschuw hem nog twee keer, en zeg hem, dat ik hem anders zélf kom halen!’
Ook deze boodschap had geen succes.
Wel verdraaid! Woedend liep Flip over de twintig meter lange opzichterskamer naar de saboteur, pakte hem bij zijn nek en bracht hem door een stevige duw een heel eind in de goede richting. Een stoel grijpende verzette de aldus behandelde Klijn zich: hij wilde niet. De stoel vloog in een hoek, een tweede en een derde stoot bracht de weerbarstige tot in Flips kantoor, en een vierde ferme stoot deed hem weer verdwijnen door de gangdeur.
‘Ziezo, nu is hij tenminste op mijn kantoor geweest’, zei Flip opgelucht.
De jonge ingenieur keek onthutst. ‘Nee maar....’ uitte hij; en hij vroeg voor de volgende dag verlof, nam zijn motorrijwiel, en in het vlugste tempo reed hij naar zijn schoonvader, die in een stad in het Noorden van het land wethouder was en een vooraanstaand iemand in de arbeidersbeweging.
‘En.... wat zei uw schoonvader?’ vroeg Flip hem bij zijn terugkomst.
‘Hij zei, dat u in dit geval wel gelijk had eens hardhandig op te treden’, antwoordde hij.
Flip zelf echter was niet voldaan over zijn optreden; hij vond, dat hij zich toch niet door zijn toorn had moeten laten meeslepen, en vond zichzelf.... zeer zwak. Een meerdere flink op zijn plaats zetten, daar was moed voor nodig; maar een ondergeschikte stoten en schoppen, nee.... dat zou hem niet meer overkomen.
Flip maakte van het saboterend weigeren van Klijn geen verder rapport. En Klijn evenals zijn makkers waren van mening, dat een hardhandige les van hun gewaardeerde baas beter was dan een melding bij de directie, waarop zeker ontslag zou volgen.
| |
| |
‘De invoering van de ijzeren pijlerstijl maakt op de andere mijnen van het bedrijf weinig vorderingen. De hoofdbedrijfsingenieur heeft bepaald, dat u dagelijks naar die mijnen moet gaan, om de bedrijfsleidingen van advies te dienen. Over alle bijzonderheden hebt u aan mij en desgewenst aan het bureau van de hoofdbedrijfsingenieur rapport uit te brengen.’ - Gaarne gaf Flip aan deze order van bedrijfsingenieur Jakob gehoor.
Met een kleine dienstauto reed hij van de ene mijn naar de andere, en maakte er ondergrondse inspectietochten. De autoritten door het mooie en nijvere land en de vriendelijke waardering waarmee zijn adviezen en rapporten werden ontvangen, en het gevolg dat er aan gegeven werd, maakten dit werk bijzonder aangenaam. Hij zag veel nieuws op de andere mijnen, waardoor zijn kijk op het mijnbedrijf nog scherper en vakkundiger werd.
Geregeld kwam hij ook op de Nieuwe Mijn. Maar na enige tijd zag hij het zorgvolle gezicht van bedrijfsingenieur Jakob. De stoere Fries was niet voldaan met de gang van zaken op de Nieuwe Mijn.
Dat kon Flip niet lang aanzien.
Hij nam een kort en vast besluit. - ‘Zal ik weer terugkomen? Vindt u het goed, dat ik de hoofdbedrijfsingenieur daarom vraag? Ik zal hem zeggen, dat ik voor het werk, dat ik thans doe, niet veel voel, en bovendien dat het grootste en moeiijkste werk reeds gedaan is.’
‘Je bent een trouwe vriend’, antwoordde de bedrijfsingenieur.
En de volgende maand verscheen Flip weer in zijn vroegere werkkring.
Nu volgde een goede tijd van prettig doch inspannend samenwerken met chef Bergman.
Er waren tijden van blijdschap, wanneer de kolenopvoer topprestaties aanwees.
Maar ook tijden van leed, wanneer zware of dodelijke ongevallen plaats vonden. Verschillende keren gingen de hoofdopzichter en zijn chef, de mijnarts en de pastoor of dominee midden in de nacht of op andere tijden de mijn in om hulp, troost en bijstand te brengen.
| |
| |
‘Hier is een houwer, een Pool, hij lijdt aan oogsidderen en moet werk hebben, waarbij hij zo weinig mogelijk omhoog behoeft te kijken, zodat hij niet door licht wordt verblind’, meldde op 'n dag de meesteropzichter van de personeelsafdeling.
‘Dat kan gebeuren, laat hem maar binnenkomen’, antwoordde Flip, die achter zijn schrijfbureau zat.
Er werd geklopt.
De houwer kwam binnen.
‘Jij!’
Was het waar? Zag Flip wel goed? - ‘Zwarte Loeks, waar kom jij vandaan?’
Maar nog meer verbaasd stond houwer Zwarte Loeks hoofdopzichter Flip aan te kijken.
‘Ja....’ was alles, wat hij eruit kon brengen.
‘Ja, Zwarte Loeks! Je hebt zes en twintig jaar geleden op de mijn Maria gewerkt en op de bovenste galerij van een kleine pijler kolenwagens gesleept.’
‘En jij, verdomde Knokenflip, sleepte op de onderste galerij. Man! wat heb je hier een fijne post weggesnapt. Maar dat is van harte gegund, en verdiend!’ riep de houwer blij en altijd nog verbaasd, en greep de toegestoken hand van hoofdopzichter Flip. ‘Psia Krew! dat kost je een halve liter oude klare.’
‘Anderhalve liter, Zwarte Loeks. Ja ik ben er beter aan toe dan jij. Maar je zult nu ook goed werk hebben, waarbij je geen last van je oogsidderen hebt.’
Nog enkele jaren heeft Zwarte Loeks ondergronds gewerkt; het oogsidderen was niet verdwenen. Toen heeft hij de mijn vaarwel gezegd en is groentenhandelaar geworden, met.... als eerste klant: zijn oude kompel Knokenflip.
* * *
Meesteropzichter Heerenveen was een goedmoedige Noorderling. Alleen.... 's morgens voor tienen deed hij zijn mond niet open, en als hij genoodzaakt was iets te zeggen, dan gaf hij norse antwoorden. Flip, die zich er dikwijls aan ergerde, wilde hem van dit euvel voor goed genezen.
| |
| |
Hij onderhield zich eens met hem. - ‘Wat trekt u vanmorgen weer een lang gezicht, meesteropzichter Heerenveen. Wat is dat prettig! De opzichters en de arbeiders zitten daar iedere morgen mee opgescheept, en dat verhoogt zeker niet hun arbeidsvreugde en heeft daardoor eveneens invloed op hun prestatie. Met meer pleizier zouden ze een koe kunnen aankijken. Ja, dat meen ik. U moet leren een opgewekte sfeer om u heen te scheppen. Vriendelijkheid, opgewektheid en vrolijkheid zijn voor het ondergronds bedrijf hetzelfde als de zonneschijn voor de landbouw, al moet het ook eens een keer flink regenen, en eens donderen, om de lucht te zuiveren. Dit alles komt net als de zonneschijn alleen van boven; dus, de leiding gevende personen moeten in staat zijn arbeidsvreugde te kweken. - Ga met mij mee, wij zullen vanmorgen het voor 't eerst in gebruik genomen stuwschijftransport en de schrapergoot bekijken.’
Een kwartier later stond de hoofdopzichter in zijn mijnkleding bij de meesteropzichter in het badruim, waar deze nog bezig was zich te verkleden. Toen hij klaar was, nam hij de boterhammen uit het bovenste vak van zijn kleerkast, en beiden gingen naar de schacht.
Weldra stonden ze in de pijler, waar het stuwschijftransport in vol bedrijf was. Het moest dienen om het vlug glijden van de gedolven kolen door een glijgoot te verhinderen om aldus de stofvorming tot een minimum te beperken. Door de schrapergoot werden de kolen, afkomstig van een ontgonnen strook, die dieper lag dan de grondgalerij, omhoog gevoerd.
De twee beambten bevonden zich in de grondgalerij, waar de kolen over de twee transportmiddelen als een zwarte stroom in de mijnwagens terecht kwamen. Alles marcheerde goed. De afdelingsopzichter kreeg een pluimpje, en nu toonde ook de meesteropzichter een tevreden en vriendelijk gezicht. Kwam het door dat pluimpje, of had de klokslag van tien het wonder verricht?
Meteen gaf men het sein tot schaften. De goten en delfhamers werden stopgezet, en iedereen nuttigde zijn boter- | |
| |
ham. Ook de meesteropzichter haalde zijn brood te voorschijn en nam een stevige hap. Nauwelijks had hij het brood in zijn mond, of zijn gezicht werd nog langer dan 's morgens vroeg.
‘Plockworst.... mijn vrouw weet toch, dat ik die niet lust.... voor de muisjes.... voor de muisjes....’ mompelde hij, het ene schijfje worst na het andere om zich heen strooiend. - ‘Ik meende toch....’ maar verder zweeg hij.
De volgende morgen, voordat Piet Heerenveen en Flip aan de ondergrondse inspectietocht begonnen, was de ham van Piets boterham al verdwenen en plockworst ervoor in de plaats gekomen.
‘Nou, vandaag heb je zeker geen plockworst op je brood’, merkte Flip op‘ toen ze enkele uren later in een pijler zittend de boterham uit hun zak haalden.
‘Zeker niet, ik heb het mijn vrouw eens goed aan haar verstand gebracht. Ze hield vol, dat ze gisteren dat soort worst niet op het brood had gedaan, maar ja.... zo zijn de vrouwen.’
Piet beet in zijn boterham.
En in 't volgend moment werd zijn gezicht nog langer dan 's daags tevoren.
‘Voor de muisjes.... voor de muisjes....’ prevelde hij weer, de stukjes plockworst rondzaaiende.
De volgende dag vroeg Flip weer terloops: ‘Zou je vrouw weer plockworst op het brood hebben gedaan?’
‘Nee; vanmorgen ben ik erbij blijven staan, en ik heb gezien dat ze er ham oplegde. Ze was wat kwaad en beweerde, dat ik ook gisteren ham op de boterham had gehad. Maar je hebt zelf toch gezien, dat het niet zo was?’
De ham op Piets boterham was ook nu weer verdwenen en plockworst had de plaats ervoor ingenomen.
Maar die morgen is Flip niet met Piet afgedaald....
Vrolijk gelach en een aardige grap behoeven niet, en móeten ook niet uit het bedrijf geweerd worden. Laat het gezond flitsen door het bedrijf. Het doet de mens goed, de werker en de leider. En voor de aanleidinggevende, wel... zij het een humoristische en ernstige les. Ze vatten het wel.
| |
| |
Na dienst kwam meesteropzichter Nol de Gries zeer verontwaardigd bij Flip: ‘Ik heb dringend twee schietmeesters nodig, de personeelschef zegt echter: ‘dat weet ik nog niet!’ Wat schiet ik daarmee op?’
‘Dan zal ik de personeelschef Peters vragen. Kom maar mee.’
Maar ook op Flips vraag trok Peters zijn schouders op en zei weer: ‘dat weet ik nog niet.’
‘Nol de Gries, blijf jij bij hem staan totdat hij het weet!’ was de salomonische raadgeving van Flip.
Peters vloog op, zeer opgewonden.
Maar Flip bleef bij zijn mening: ‘iemand kan natuurlijk niet alles weten en vraagt in dit geval anderen; maar wanneer hij het nóg niet weet, wacht men niet totdat hij het weet. Het bedrijf eist korte en vaste besluiten.’
* * *
Bedrijfsingenieur Jakob kwam op Flip toe: ‘kom eens mee’, zei hij. En op zijn bureau deelde de bedrijfsingenieur hem mee: ‘de hoofdbedrijfsingenieur heeft besloten je in gelijke functie over te plaatsen naar de Oude Mijn. Persoonlijk spijt mij dat zeer want we kennen elkaar en we hebben met succes gewerkt. Je kunt gerust nog enkele weken hier blijven, en de dag van je vertrek zelf bepalen.’
Als een bliksem uit de heldere hemel, zo werkte deze mededeling op Flip. Zijn hem zo lief geworden werkkring moest hij verlaten; dat was hard.
‘Over drie dagen ben ik gereed te gaan’, antwoordde hij.
‘Zo'n haast heeft het werkelijk niet. Maar ik wilde je nog iets zeggen. Je hebt nog nooit een studiereis in opdracht van de mijn gemaakt, zulk een ontspanning heb jij ook eens nodig. Ik ga nu binnenkort een verre reis maken en ze zal van vrij lange duur zijn. Op deze eerstkomende reis zul je mij vergezellen, dat zeg ik je toe.’
‘Dat zal ik zeer prettig vinden en dankbaar aanvaarden.’
‘Wat ik bijzonder in jou heb gewaardeerd, is dat je het vaak niet met mij eens was. Er zijn maar al te velen, die maar ja knikken en mijn mening bekrachtigen als ik hun mening vraag.’
| |
| |
‘Ik zou zeggen: hetzelfde ondervinden alle bedrijfsleiders met een sterke wil.’
‘Juist. Ga gerust naar de Oude Mijn. Je zult er goed werk doen, je bent er ook nodig. Je kent mijn broer al van jongs af aan; hij wordt daar je chef. Ook de mijn ken je, want je was daar immers opzichter en meesteropzichter.’
Drie dagen later ging Flip naar de Oude Mijn terug.
|
|