| |
| |
| |
XVI
AUGUSTUS 1914. DE HALVE wereld was in oorlog.
Het grootste gedeelte van het personeel van de mijnen werd opgeroepen ten strijde. Alleen de landstorm bleef voorlopig nog thuis. Er heerste groot enthousiasme, maar dit werd sterk getemperd bij het verschijnen van de eerste lijsten: van gesneuvelden. Als een der eersten viel directeur Kalman van de Louise, luitenant in een huzarenregiment.
‘Hij meende het zo goed met jou’, zei Emma treurig, terwijl ze de krant met het bericht aan Flip gaf.
‘De mensen van die mijn weten niet, wat ze in hem verliezen’, vond Flip, en bleef de hele avond stil.
De mijnen moesten blijven draaien en zeker gedurende de oorlog. Niemand mocht meer van mijn veranderen. Ouderen werden met enige drang aangespoord hun rust af te breken, en weer op de mijn te komen, indien ze nog tot werken in staat waren; gepensionneerd werd niemand. Om het gebrek aan werkkrachten tot een minimum terug te brengen, werden in alle bovengrondse bedrijven vrouwen te werk gesteld. De kolenproductie moest zo hoog mogelijk worden opgevoerd. Daarom werden extra diensten ingelast. Behalve de normale achturige ondergrondse dienst werden op Dinsdag en Donderdag een halve en op Zaterdag een hele extra dienst ingevoerd. De hoofdopzichterscursus aan de mijnschool werd tot na de ‘overwinning’ uitgesteld; geen beambte kon worden gemist.
Om het gebrek aan arbeidskrachten geheel aan te vullen, werden krijgsgevangenen ingeschakeld. Zo kreeg Flip veertig Fransen, tachtig Russen en tien Engelsen. De Fransen waren allen goede mijnwerkers, de Russen grotendeels landarbeiders, het beroep der Engelsen varieerde van apotheker tot groenteboer.
| |
| |
Guillaume Saint-Catin was de voorman der Fransen; hij zei porion (opzichter) te zijn geweest; hij kende het werk. Hij was de rechterhand van de Poolse schudgootmeester Trotski. Flip kon goed met hem overweg, en met gebaren en de enkele Franse woorden die hij kende, werd menig gçsprek tot een goed einde gebracht. Toen Guillaume jarig was, moest de ‘chef’ hem beloven na de middag in het kamp te komen. Flip deed het, en toen hij er kwam, stond Guillaume voor een klein vuurtje vlees te braden. Vlees.... dat had Flip in geruime tijd niet meer gezien, en hem kwam het water in de mond.
‘Haas?.... lièvre çaça?’ vroeg Flip nieuwsgierig.
Guillaume glimlachte, sneed er een stuk af en reikte hem dit toe, gestoken aan een vork. ‘Bon appetit, chef!’
Het smaakte heerlijk!
‘Merci, Guillaume. Lièvre?’
Guillaume lachte, bukte zich, en liet dan een kattevel zien, dat hij achter een kist had verstopt. ‘Lièvre miauw, chef!’
* * *
Mac Nichol was een stoere Engelsman. Hij had twee Russen ter beschikking voor het bedienen van een opbraak en regelde met hen het hele kolen- en stenenvervoer. Mac Nichol deed zelf zo weinig mogelijk; hij zorgde er echter voor, dat de Russen het werk goed deden. Flip behoefde de hele dienst niet naar hen om te zien.
Eens zat Flip niet ver van hem op een stuk hout z'n boterham te eten. Emma had er geen beleg op kunnen doen, maar daarvoor twee appels meegegeven. Mac Nichol keek begerig met een schuin oog naar Flip en de appels. De blik begrijpende, stak Flip hem voorzichtig een appel toe, want hij had er geen meer voor de Russen. Dankbaar aanvaardde Mac Nichol 't geschenk, en mompelde iets dat Flip niet verstond.
De volgende dag vond Flip in zijn werkjas, die hij wegens de warmte ergens aan een stijl had gehangen, een stukje fijne zeep. Er was een papiertje om gewikkeld, en erop stond geschreven: from Mac Nichol.
| |
| |
Emma was er erg blij mee; goede zeep had ze bijzonder hard nodig, want....
Opnieuw was, op 21 Juli 1915, een zonnestraal in hun huisgezin gekomen.
En kleine Paul liet zich niet graag met kleizeep wassen!
Schudgootmeester Trotski kwam haastig bij Flip aangelopen. Hij wist geen raad met Mahomed, een nieuwe Aziatische Rus. Die wilde niet werken. Schelden hielp
niet; van schoppen en slaan was hij, evenals Flip, geen voorstander. Mahomed deed erg onrustig en draaide hevig met zijn ogen: het leek, of hij naar alle richtingen keek. Trotski, een Pool, kon zijn Pools met 'n mondvol Russisch doorspekken, zodat de meeste Russen hem konden verstaan; bij Mahomed had hij geen succes.
Flip kroop de pijler op en vond de Rus in knielende hou- | |
| |
ding naast de goot voor de steenvulling. Hij keek Flip smekend aan, en fluisterde: ‘Allah, Allah!’
Flip begreep hem onmiddellijk. Mahomed beleed de Islam, en wilde zijn voorgeschreven morgengebed doen alvorens hij begon te werken. Wilde hij het goed doen, dan moest zijn gelaat naar het Oosten zijn gericht, waar de zon opkomt.
Vlug pakte Flip het kompas, dat hij steeds bij zich droeg en bepaalde het Oosten. Op een plankje, dat er lag, tekende hij met krijt de opkomende zon. De plank zette hij tegen de steenvulling.
Mahomed's gezicht klaarde geheel op. Hij maakte drie diepe buigingen voor de plank en was even stil.
Toen pakte hij de schop, en werkte voor zes man!
Mahomed bewaarde zorgvuldig de plank, en gebruikte ze elke morgen voordat hij met zijn werk begon.
‘Wat zullen we eten?’ was een der voornaamste vragen in de eindeloze oorlogstijd. Alles was gerantsoeneerd. Waar men ook kwam, overal kookte men koolraap. De reuk maakte de mensen al misselijk. Ondanks de distributiebons, kon men vaak geen aardappelen krijgen; brood en andere levensmiddelen ontving men in karige hoeveelheden, het brood vertoonde sporen van gehakt stro. Vet en vlees ontving men sporadisch, en dan nog maar uiterst weinig. De kippen legden eieren van drie mark per stuk.
En in de mijn?.... Van de krijgsdienst vrijgestelde houwers zaten tijdens het schaften met een pannetje groentesoep tussen de knieën en lepelden deze naar binnen. Het weinige brood lieten ze liever voor de kinderen.
De krijgsgevangenen hadden hun brood al op als ze aan de schacht stonden om af te dalen. Ze klaagden steeds over honger en verwensten de koolraap. Iwan huilde op zekere morgen van pijn. Flip bemoeide zich met hem; op het dijbeen had de Rus een grote brandblaar. Hij had slim willen zijn bij het uitdelen van eten. Ieder ontving een liter soep of dunne stamppot in zijn pannetje. In de rij staande werden ze om de beurt geholpen. Iwan ledigde zijn pannetje vlug in zijn broekzak en zonder dat het in
| |
| |
de gaten liep ontving hij ook een tweede portie. Maar het hete soep- of stamppotwater was hem langs zijn been gelopen en had zijn sporen achtergelaten; de gefilterde zuurkool en aardappelstukjes had hij nog. Die haalde hij ondergronds uit zijn broekzak en deelde ze met zijn kompel. Flip verbond de wond zo goed als dat kon.
Hoe beroerd ging het toch in de wereld toe, en hoe wreed en egoïstisch waren de mensen! Er bleef eten over in de kampen, maar daarmee voerden de hogere beambten en kampleiders hun varkens en geiten, en de arme Rus moest voor een hapje zuurkool zo lijden. Er was nu reeds de derde kampbeheerder! De eerste, een straatarme en onbekwame hulpopzichter, die door een bekkenbreuk invalide was geworden en daarom tot kampkommandant gepromoveerd, had al gauw een bioscoop in de stad gekocht. De tweede had van een vrouw, wier man in de loopgraven stond, de zaak overgenomen; de vrouw, met zes kinderen, was niet meer in staat de zaak te leiden, en voor 'n appel en 'n ei moest ze de zaak over doen. En de derde.... die kreeg al een omvang als een mammouth!
Trotski, die al 'n jaar of vijftien in de mijnen werkte, was met een Rus uit de Oekraïne bijzonder bevriend geraakt.
Op een morgen kwam Trotski bij Flip: ‘u weet wel, die Oekraïner, Petr Iwanowicz, wil weglopen’.
‘Voor mijn part kan hij naar de duivel lopen,’ mompelde Flip.
Trotski lichtte Petr natuurlijk in hoe Flip er over dacht. Petr probeerde zijn geluk. Hij radbraakte een weinig Duits, en Flip, door zijn jarenlange omgang met Polen enigszins vertrouwd met hun taal, kon hem tamelijk volgen.
‘Pan!’ kwam Petr bij hem. ‘Petr weglopen, niet naar duivel. Waar moet lopen naar vrij Holland ja?’
‘Naar het Westen.’
‘Waar Westen?’
Ja, hoe moest Flip hier beneden in de mijn de richting aangeven?
‘Morgen heel vroeg, weglopen’, fluisterde Petr.
| |
| |
‘De zon op de rug, zo beginnen, en dan steeds door,’ raadde Flip aan.
‘Dzenkoje Bocze!’ (God dank) ik lopen.... zon op rug.... zon op rug....’
Petr ging door met het scheppen van stenen.
De volgende morgen verscheen hij niet op het appèl.
* * *
Het was op een Maandagmorgen in Februari. De ‘vuurmannen’, die in de nachtdienst alle bedrijven op aanwezigheid van mijngas hadden onderzocht, verlieten de schachtkooi. - Niemand was er meer in de mijn. De ochtendploeg stond gereed om af te dalen.
Plotseling een hevige donderslag, gevolgd door het lawaai van weggeslingerde voorwerpen. De luchtdruk wierp de voor de schacht opgestelde mensen door elkaar. Allen vluchtten. Met veel moeite werden de krijgsgevangenen door de bewakers bij elkaar gehouden. De afsluitdeksel van de schacht lag voor de mijn op straat.
Wat was er gebeurd?
Spoedig wist men het: op de luchtverdieping - de twee honderd meter-verdieping werd zo genoemd, omdat over deze verdieping de luchtstroom naar de uittrekkende schacht trok - waren vijf duizend kilo springstof en duizend slaghoedjes, in een magazijn dicht bij de schacht opgeslagen, ontploft. Het was een geweldige ravage. Men giste naar de oorzaak, en een van de vermoedens was dat het ontdooien van in bevroren toestand geleverd dynamiet de aanleiding kon zijn.
Flip en drie andere opzichters ontvingen van inspecteur Korn de opdracht met vier door de directie aangewezen brandweermannen van de reddingsbrigade af te dalen om het vuur te blussen. Deze brandweerlieden hadden zich enkele jaren voor de oorlog een wereldnaam verworven bij de reddingswerkzaamheden in de brandende Franse mijnen van Courrières, waar meer dan duizend mijnwerkers de dood hadden gevonden. Ze stonden hier onder leiding van brandmeester Middendorf, en ze brachten een dynamo mee, die door perslucht kon worden aangedreven en waarop twee schijnwerpers waren aangesloten.
| |
| |
Beneden gekomen zagen ze, dat achter de gemetselde laadplaats, waar het dynamietmagazijn gelegen was, de houten betimmeringen in brand stonden. In de vloer van het dynamietmagazijn had de ontploffing een diep, trechtervormig gat geslagen. Als kabouters sprongen de vlammen langs de betimmeringen, verdwenen 'n ogenblik om groter en ongeduldiger terug te keren: het was een schitterend doch huiveringwekkend gezicht. Met vier brandspuiten tegelijk werd het vuur bestreden. De waterleiding, met een doorsnede van honderd vijftig millimeter, voerde voldoende water aan. Iedere brandweerman had een opzichter als assistent. Middendorf ging met zijn spuit voorop; Flip volgde hem op de voet. De door het stopzetten van de ventilator getemperde luchtstroom dreef hun de rook en waterdamp tegemoet. Door de grote, waterdichte hoeden en de eveneens waterdichte pakken en rubberlaarzen waren ze enigszins beveiligd tegen de honderden steentjes, die door de plotselinge afkoeling en door het spuiten van dak en wanden af sprongen. Ze moesten menige vlugge en behendige sprong nemen om niet getroffen te worden door omvallende betimmeringen en afvallende stenen.
Middendorf en Flip waren nu tien meter voor, vlak achter hen kwam de waterstraal van de tweede spuit, en op gelijke afstanden volgden de derde en de vierde. Daar achter zetten enkele onverschrokkene houwers nieuwe betimmeringen en herstelden wat te herstellen viel.
De eerste spuit naderde langzaam de plaats waar de steengang de laag Mausegat sneed. De kool brandde! Middendorf riep naar de andere spuiters. Vlug kwamen de andere spuiten te hulp. Tegelijk richtten ze de stralen op de gevaarlijke plaats. Het siste, het knetterde, het kraakte. Rook en waterdamp belemmerden de ademhaling en veroorzaakten hoofdpijn.
Er kwam aflossing, andere brandweerlieden, andere opzichters, andere houwers, nieuwe krachten....
‘Ik blijf,’ zei brandmeester Middendorf kort.
‘Ik ook,’ antwoordde Flip zonder aarzeling.
| |
| |
En hun spuit ging weer voorop, de anderen moesten nog een tijdlang de smeulende koollaag besproeien.
‘Kun je nog, kompel?’ vroeg Middendorf.
‘Het gaat,’ was Flip's kort bescheid.
‘Dan maar weer vooruit!’
Nog drie volle uren duurde de zware strijd tegen vuur en rook, toen kwam een kentering. Vuur en rook werden minder: de strijd bleef, maar het ergste was gedaan. Spoedig hadden ze het eind van de brand bereikt. Zestien volle uren had hij gewoed over een lengte van acht en negentig meter.
Inspecteur Korn, de directie en het Staatstoezicht kwamen op de plaats, waar de brand had gewoed. Ze waren vol lof over de prestatie der mannen. De brandmeester was op zijn beurt vol lof over de opzichters en houwers, die hem en de andere brandweermannen trouw terzijde hadden gestaan, maar Flip kreeg een extra pluim. - ‘Hij heeft van het begin tot het eind volgehouden, en dat speelt zo licht niemand klaar,’ zei Middendorf. Korn toonde zijn erkentelijkheid en gaf Flip een week verlof, terwijl de inspecteur besliste: zijn afdeling én zijn werk zullen door de meesteropzichters Klippfisch en Gepper in 't oog worden gehouden.
De volgende dag vertrokken de brandweerlieden. Brandmeester Middendorf kwam nog even bij Flip aan.
‘Ik moet je iets vragen, jonge vriend,’ begon hij, en toen Flip hem verrast aankeek, vervolgde hij: ‘jij was een van de beste werkers, je hebt ons flink geholpen. Maar.... ben jij links georiënteerd?’
Even kon Flip niets zeggen. ‘Welneen,’ zei hij dan, en dan kwam zijn wedervraag: ‘hoe kom je daarbij?’
‘Dan moet je dat beslist tegen inspecteur Korn zeggen. Ik heb hem verzekerd, dat jij een der beste werkers bent geweest, en dat je een goéde kracht voor de mijn bent. Hij was het met mij volkomen eens, dat je moed, verstand, kennis en fatsoen genoeg hebt. Maar hij vond het jammer, dat je zo kameraadschappelijk met de arbeiders om gaat, en zelfs ook met de krijgsgevangenen; daaruit concludeert hij, dat je linkse sympathieën hebt. Ik wist daar natuur- | |
| |
lijk niets van, maar ik heb toch gemeend jou over ons gesprek te moeten inlichten.’
‘Ik ga ménselijk om met de arbeiders en met iedereen’ onderbrak Flip.
‘Praat eens met hem, en zeg hem ronduit alles wat je op je hart hebt. En ik hoop voor mezelf, dat wij elkaar nog wel eens zullen ontmoeten; je bent een vriend van me geworden. Tot ziens! en veel geluk’.
Toen Flip over deze woorden had nagedacht, besloot hij niet met Korn hierover te spreken; hij voelde er niets voor om zijn mensen, waarmee hij goed kon opschieten en van wie hij zulke behoorlijke prestaties verkreeg, vanuit de hoogte te moeten behandelen terwille van een promotie. En hij genoot de volle week van zijn verlof. Een door Klippfisch geprotegeerde opzichter en een nieuwe schudgootmeester - Trotski was de dag na de brand ziek geworden - vervingen hem.
De eerste dienst na het verlof bracht Flip verschillende verrassingen. In die week was er al heel wat veranderd. Guillaume stond bij de kolenlaadkast, en naast hem de nieuwe schudgootmeester. Hij was enkele weken geleden ontslagen van het oorlogsfront om in de mijn te gaan werken. Pifpaf had men hem al genoemd, speciaal onder de krijgsgevangenen. Pifpaf was radeloos. Tien Fransen en veertien Russen waren niet verschenen, en de anderen wilden niet werken. Een Rus zat in de pijler te huilen als een kind. Guillaume deed alsof hij Pifpaf niet verstond en trok zich nergens wat van aan.
‘Ik ben het al zat mij met zo'n gezelschap verder te bemoeien’ besloot de nieuwe schudgootmeester zijn relaas over dit alles tegen Flip’.
Guillaume schold geweldig en Flip getroostte zich alle moeite hem te begrijpen. Hij sprak over een idioot en een filou die hem allebei konden lècher.... ja, wat wel? dàt woord verstond Flip helemaal niet, maar Guillaume's stopwoord klonk dan ongeveer als: liminimars.
Wat moest Flip daaruit opmaken?.... Twee mannen waren er geweest, 'n idioot en 'n filou; maar wat moesten die doen? wat bedoelde Guillaume?
| |
| |
‘Wat moeten of mogen of kunnen die twee, Guillaume?’
Guillaume toonde zijn tong en wees dan op het onderste deel van zijn rug. Flip glimlachte en knikte begrijpend; nou, dat konden die twee hem óók; de meesteropzichters Klippfisch en Gepper, die Pifpaf in de afdeling hadden gebracht.
Hij kroop nu de pijler op gevolgd door Guillaume en Pifpaf. Toen de krijgsgevangenen hem zagen, groetten ze hem met een blij ‘ha-ha’, en gingen ze een voor een aan het werk. Flip zag hun blijdschap, en dat deed hem goed. De schudgoot werd in bedrijf gezet, en spoedig was ze met kolen gevuld. Daarboven zat, naast de steenvulling, nog de huilende Rus: Mahomed. De vervangende opzichter en Pifpaf hadden hem zijn bidplank afgenomen en nog flink geschopt; hij toonde blauwe plekken op zijn dijbeen en zijn kuit. Drie dagen had hij geweigerd de mijn in te gaan. Voor straf had men hem daarom in het kamp, gedurende de tijd dat hij anders op de mijn was, met het gezicht in de koude wind op één plek laten staan; vandaag was hij naar de mijn geslagen zónder eten. Flip, door medelijden bewogen, gaf hem zijn boterham. Guillaume kwam al met een nieuwe plank en 'n stuk krijt aandragen: Flip tekende weer de opgaande zon.
Na een halve dienst liep het weer als gesmeerd in de afdeling. En de volgende dag kwamen ook de andere achterblijvers weer opdagen.
Flip zocht de zieke Trotski op. Deze verklaarde met trots, dat hij zich, naar het voorbeeld van beroemde legeraanvoerders om strategische redenen had teruggetrokken reeds op de eerste dag na de brand, toen die Pifpaf gekomen was.
Pifpaf bleek grossier in sigaren en tabak te zijn. Hij bezat zeven grote zaken in verschillende grote steden, ook in deze stad. In zijn jeugd had hij een blauwe Maandag in de mijn gewerkt. Hij ontving nu het loon als meesterhouwer, maar voerde geen klap uit. Vaak zat hij de hele dienst naast de steenkiep te dutten. Hij was als onmisbaar voor de mijn opgegeven en van het front teruggekomen. Als tegenprestatie ontving hij enkele malen per
| |
| |
week de hoofd- en meesteropzichters in een der grote restaurants in de stad, waar men voor zwarte prijzen naar hartelust goed en vettig kon eten, zwaar drinken en volop roken.
De grootste verrassing voor Flip én de meest aangename, was, dat de Hollandse Jan geregeld in zijn afdeling kwam. Hij moest de water- en persluchtleidingen in de districten van de meesteropzichters Klippfisch en Gepper controleren en in orde houden. Een bankwerker was niet te krijgen: daarom had men Jan met dit werk belast.
In de zomer die hierna volgde dreigde een typhusepidemie grote omvang aan te nemen. Iedereen moest tegen die ziekte worden ingeënt, ook de mijnwerkers. De inenting veroorzaakte veelal enige dagen 'n lamme of 'n luie arm, of koortsen: dat betekende werktijdverlies voor de zo hoognodige kolendelvers. Want zij moesten met hak, schop of hamer werken! Daarom kregen zij de prikken op hun zitvlak.
In het badlokaal stond een tafel met medische benodigdheden; de arts en zijn helper stonden er naast. Aan een klein tafeltje zat een schrijver met een lijst om aan te tekenen, wie er waren geweest. De mijnwerkers stonden, na hun bad te hebben genomen, in een lange rij gereed om de heilzame prikjes te ontvangen. Was men aan de beurt, dan ging men met de afgezakte broek in gebukte houding staan. De helper ontsmette de te beprikken plek met benzine en de dokter prikte enkele malen vlug achter elkaar.... au! au! en de geprikte sprong weg om plaats te maken voor de volgende. - Zo ging het die dag na elke dienst twee volle uren door: een prachtige parade. De dokter en zijn helper transpireerden als ijsberen in een tropentuin.
Met de dag werd het mijnhout schaarser. Elk stukje moest worden teruggewonnen en passend gesneden weer worden gebruikt. Op een gegeven moment was er geen dennenhout meer te krijgen. Daarom gebruikte men berkenhout. De kompels deden nu een nieuwe ervaring op: het dennenhout kraakt bij hoge druk, dat wisten ze en ge- | |
| |
durende hun werk hielden ze rekening met dit geluid; het berkenhout echter zong zacht als een koffieketel.
Maar de kaalhoofdige Trotski had nog iets anders ontdekt: hij haastte zich van de ene betimmering naar de andere, ving er met de handen de druppels sap op die door de druk van het dak uit het pas gekapte hout geperst werden. Dan wreef hij over z'n kale schedel; immers.... berkenwater, goed voor de haargroei, was ontzettend duur geworden en nu kreeg hij het ondergronds gratis.
|
|