‘Mijn plan is het werk goed te doen en vooruit te komen door mijn goed werk’, merkte Flip op.
‘Ik, ik wil dat ook, maar daarbij mag je gerust met de karaktereigenschappen van de meerderen rekening houden, als je tenminste succes wilt hebben. De opzichters Warner, Wasser en Watter, de drie W's zoals ze worden genoemd, zijn slimmer dan jij; die zitten 's avonds bij de ouwe in het casino. Ze laten hem zelfs 's Zondags niet los. Ze zitten de Zondagmorgen in de kerk in zijn buurt, want de ouwe loopt met 't collectezakje; en ze zingen, zingen zo hard, dat de oude het maar goed zal horen, want die vindt het een zeer belangrijke aangelegenheid vrome beambten te hebben. Daarna vergezellen ze hem naar het casino, ze lusten een goede borrel, wie lust die niet? maar zij lusten 'm, omdat de oude hem graag lust. Ik, ik wed Flip, dat die vast en zeker veel eerder bevorderd zullen worden dan jij. Ik, ik houd niet van dat gedoe, en van die zatlapperij. Ik, ik heb ze allemaal door, hoor!’
Lachend verwijderde Diepenbrock zich, hij moest nog naar een andere afdeling.
‘Ik, ik heb een houwer van de Koninklijke Mijnen aangenomen’, kwam Diepenbrock op zekere morgen. ‘Hij heet Schangel, zet hem maar aan 't werk in Zonneschijn.’
Het bleek dat deze houwer zijn vak goed verstond, want zijn werk was tot ieders tevredenheid. Toen hij zijn eerste loon gehaald had, stond hij bij het gereedschapsmagazijn op Flip te wachten.
‘De man wil u spreken voor hij aan 't werk gaat, ik kan hem hier niet vandaan krijgen’, vertelde de schietmeester.
‘Wat is er?’ vroeg Flip de houwer.
‘Ik moet u alleen spreken, opzichter.’
‘Kom dan maar een eindje mee.’
‘Opzichter, waar is de hoed?’
Verbaasd keek Flip hem aan.
‘De hoed, waar ik het geld in moet doen.’
‘Man, ben je gek, ik snap er niets van.’
‘Op de Koninklijke Mijnen heeft iedere opzichter een hoed in een hoek van het gereedschapsmagazijn staan.