dingscursus gevolgd, die twee jaar duurt en is toen bovengronds gebleven en portier geworden.’
‘Daar moet ik eens over denken’, lachte Flip en liep opgewekt naar buiten om een poosje alleen te zijn in de bossen.
Moeder bedoelde het wel goed. Die belachelijke Koster, die hem beloofde vier extra diensten aan te tekenen, als hij een goed woordje bij zijn zuster Lina voor hem deed. Hij had natuurlijk het tegenovergestelde gedaan en Lina voor hem gewaarschuwd.
Op de avond van de eerste Paasdag, toen op alle erven der omliggende boerenhoeven de vlammen van de Paasvuren hoog oplaaiden en broer Frits met de drie kleinen het eigen Paasvuur stookte, stond hij met moeder in het licht van het vuur en sprak met haar over zijn toekomst.
‘Zeg mij eens heel eerlijk, Flip, hoe vind je de mijn?’ Die goede bezorgde moeder toch, die haar bedenking tegen de mijn, vooral tegen ondergronds, niet geheel van zich af kon zetten.
‘Ik zie er een toekomst voor mij in, moeder’, antwoordde Flip. ‘Werken moet je overal en zorgen zijn er ook overal. Overmorgen is het vier jaar geleden, dat ik op de mijn ben begonnen. Ik ben nu twee jaar ondergronds. Met Gods hulp zijn wij, nu Frits ook mee is gaan verdienen, door alle moeilijkheden heen. En wanneer ik nu het volle houwersloon ga verdienen, dan zijn wij in deze straat van de arbeiderskolonie het gezin, dat het meeste geld in het laatje krijgt. Ik ben niet bang voor zwaar werk, moeder, en ik blijf dus in de mijn en ik zal goed studeren en mijn best doen een goed mijnopzichter te worden’.
En moeder.... ze nam hem daar in het schijnsel van de oplaaiende vlammen in haar armen, en zei zachtjes: ‘ik hou van al mijn kinderen, dat moet je weten, en van allemaal even veel; maar jij bent steeds mijn grootste steun geweest. Als ik weet, dat jij tevreden bent, is dat mijn grootste geluk hier. Dus, Flip, dan maar verder met Gods hulp: de beste wijsheid is een vast besluit.’
Langzamerhand begonnen de vlammen kleiner te worden. Al het bijeengegaard brandmateriaal was verstookt,