| |
| |
| |
XIII.
La voilà enfin, cette cité si célèbre et si justement vénéréc par ceux qu'elle a tour à tour conquis et associés à sa puissance; le voilà, ce sanctuaire de la religion grecque, ce berceau de l'autocratie russe.
X. Marmier. La Russie.
Geheel Europa was gewroken
Toen Moskau in een puinhoop lag!
‘Ho la la, mijn lenden! - Hei la la, mijn ribben! - ik heb de kramp in mijn kuiten! - Ik heb pijn ergens anders!’ Dit was de algemeene kreet bij het afstijgen van den postwagen. Wij lieten ons reisgoed naer een der beste gasthuizen, ons door Miss Wilson aenbevolen, bij Miss Howard voeren, en het is onnoodig te zeggen dat de levenswijze, hier even als te Petersburg, op zijn Engelsch was.
| |
| |
Ik had wel een handvol roebels gegeven om mijn versufte zinnen in een bad te mogen koelen; maer tot ons verdriet was er geene badplaets in de nabijheid, en moesten wij ons met eene linnenverschooning vergenoegen. Daermeê zag ik er weêr uit als of er niets gebeurd was, maer de arme prof. was ziek van vermoeidheid; zijn buik hing niet meer aen een, en het bloed klom hem naer het hoofd. ‘Word toch als 't u belieft niet ziek, professor (riep ik al uit); wat zouden wij hier, zeven honderd uren van huis, met u beginnen? wilt gij een doctor? - Ja, al ware het slechts tot mijne geruststelling. - Daer is hij reeds, de gewenschte arts.’
Doctor Machinikoff of Dingsky (de naem doet niets tot de zaek) voelde den prof. den pols, bezag de tong, hoorde wat den zieke deerde, terwijl de hospes hem voor beëedigden translateur diende. Na rijpe overweging schreef hij een recipe voor van den volgenden inhoud: Eene lating van sta vast; vier en twintig bloedzuigers aen de keel; drie lavementen; eene purgatie; een spuwdrankje; zuerdeeg met mostaerd en azijn aen beide voeten; een compres op de maeg; twee trekpleisters achter de ooren en een zweetdrankje. ‘Voor het oogenblik kunnen wij ons daerbij bepalen, sprak de vent; later zullen wij zien wat verder te doen staet.’ - ‘Dat zal niet noodig zijn (hernam ik, want de prof. kon van schrik niet spreken), dit is in eens genoeg om een christen mensch ad majores te zenden. ‘Wat bemoeit gij u met de geneeskunde? viel de paerden-doctor mij in de rede, Hippocrates was maer een hondsvot in vergelijking van mij; ik ben geen treuzelaer van mijn stijl. Ik wil van Mijnheer, wiens binnendst geheel en al van de kook is, een versch man maken; zachte meesters maken stinkende wonden, en wat zou ik een lap op zijne kwael leggen, in plaets van het venijn tot den wortel uit te roeijen! - En indien mijn reisgezel bezwijkt? - Dan sterft hij toch met eene zuivere tong; alles is geschied volgens de regelen der kunst, en daer valt geen iota op af te
| |
| |
wijzen. Gij ziet er ook niet al te wel uit (voegde de leelijkert er bij) wil ik u in 't voorbijgaen ook eene kleinigheid voorschrijven?’
Ik weet niet of de schrik alleen de kwade stoffen verjaegde, maer na den eten bevond de prof. zich sterk genoeg om een klein toertje door de stad te doen. Aen tafel zagen wij twee Columbianen en een Mexikaen, oude kennissen van Petersburg, en stelden hun voor, de bijzonderheden van Moskau op gemeene kosten, gezamelijk te bezigtigen. Dezen avond echter gingen wij alleen op den loop. Ons eerste bezoek was voor den Kremlin, in wiens nabijheid wij geherbergd waren: Deze burgt of oude vesting maekt het middelpunt der stad uit, welke zich om zijne wallen cirkelvormig en tien uren in den omtrek uitbreidt. De Kremlin is eene bijkans driehoekige sterkte, eertijds van wallen omringd, thans door een' hoogen muer omsloten, met eenen hechten toren op elken hoek, en vijf poorten tot ingang. Twee dezer poorten zijn voor de Russen een bijzonder voorwerp van vereering; boven de eerste prijkt het beeld van den heiligen Nikolaes, waeronder een opschrift beweert, dat, toen in 1812 de geheele Kremlin, door de Franschen ondermijnd, daverend uit een sprong, dit beeld ongeschonden achter zijn glazenkas bleef staen. De tweede poort is die van Spaskoï; niemand trekt daer door, zonder den hoed af te nemen; de Keizer zelf onderwerpt zich aen dezen regel, welken geen vreemdeling zou durven overtreden. Ook deze gewoonte vindt haren oorsprong in een wonderdadig Christus-beeld, dat boven de poort geplaetst, de plunderzieke Tartaren in hun boos opzet weêrhield, en met schrik op 't lijf de stad uitjaegde.
U den Kremlin te beschrijven is bijna onmogelijk: Men kan zich moeijelijk een denkbeeld vormen van deze vereeniging van kerken, paleizen, bazars, alles onder een, gebouwen van onderscheidene eeuwen en stijl. Het eerste wonderstuk dat wij in het oog kregen, was een monsterachtige klok, rustend aen den voet van den Jwan Velikoi
| |
| |
toren, op een achtkantig metselwerk. Dit halsbelletje is twintig voeten hoog, twee dik, en heeft aen de opening twee en twintig voeten doorsnede. De klok, vier honderd duizend pond zwaer, werd gegoten in 1735, maer de gieting mislukte en zij heeft nooit gediend. Niet ver van daer stond een stuk geschut van den jare 1586, wegende zoo wat zestig duizend pond, veel gelijkend aen de Gentsche Dolle Griet, en even ondienstelijk. Dan iets van meer belang waren acht honderd vijf en zeventig veldstukken en hauwitsers, die wel degelijk gediend hadden, en, in 1812 op de Franschjes veroverd, thans tegen het arsenael opeengestapeld lagen. Welk een roemrijke herinnering voor Rusland!
Dit was genoeg gezien voor den eersten dag. Zoo ik al verzwijg hoe lang wij uitsliepen, uit vrees van schaemrood te worden, verheug ik mij, en gij waerschijnelijk ook, dat de prof., door den slaep verkwikt en zoo goed als hersteld, er thans weder flink en sappig uitziet. Indachtig aen de spreuk: liever eens weelde dan altoos armoê, bestelden wij een rijtuig met vier paerden, dat ons door de overgroote stad zou rondtoeren, en de drie Amerikanen volgden ons in een dito spannetje. God! wat zaten wij daer kneuterig lief! M. Leary, met de eerste der zeven hoofdzonden een weinigje besmet, beelde zich in dat hij voor 't minst een Hospodar of Boyard was. Vooral zette hij de borst zoo hoog als een krop-duif, als bij het in- of uitstijgen, eene hoop arme drommels den wagen omringden, en tot op den grond buigend, ons edele mannen, goede meesters, ja schitterende zonnen noemden. Dan opende hij de milde beurs en deelde rijkelijk aelmoesen uit. Schitterende zon! die vleijende benaming is toch wel eenige kopecks waerd.
Ten tien ure bezochten wij op nieuw den Kremlin, en beklommen vooreerst den Jwan Velikoi toren, van waer wij een heerlijk uitzigt over de stad genoten. Al die huizen, bedekt met groen of roodge- | |
| |
verwde ijzeren daken, de ontelbare torens, koepels en naelden der twee honderd drie en zestig kerken en twintig kloostergebouwen, hadden iets grootsch, iets oostersch dat men zien moet maer niet navertellen kan. Van daer leidde men ons naer den Maria-Hemelvaert tempel, de eerste steenen kerk te Moskau gebouwd: haer beuk is smal en kort, maer zeer hoog en door vier zware pilaren ondersteund. Alles is van boven tot onder in fresco-schildering; maer vooral de iconostasis is wonderbaer rijk en prachtig met schilderijen opgesmukt. Ter regter kant zagen wij eenen heiligen Joannes, door den Griekschen keizer Emmanuel vervaerdigd; links eene heilige Moeder Gods, welke de Russische geloovigen aen het penseel van den apostel Lukas toeschrijven. De waerde der edelgesteenten waermede dit beeld prijkt, wordt op twee honderd duizend roebels begroot, terwijl men één enkele diamant uit het hoofdsieraed, op tachtig duizend roebels schat! Voorts toonde ons een monnik veele zaken van prijs, in de schatkamer bewaerd, als zijnde kerkgewaden, rijk aen paerlen en fijne steenen; het gouden kruis, door Peter den Grooten bij den slag van Pultawa gedragen; Evangelie-boeken in handschrift; en twee kelken of bekers, de eerste uit eenen onyx geslepen, de andere in jaspissteen, omkranst van robijnen en ter waerde van vijf en twintig duizend roebels. Ook de kom van welke men zich bij de kroonzalving der keizers bedient, en die men beweert aen Cesar Augustus te hebben toebehoort, wordt hier bewaert.
Maer niets vreemder en wonderbaerder dan de kerk aen den Russischen heiligen Vassili Blagennoi gewijd! verbeeld u zestien torens van ongelijke grootte en vorm, deze gedraeid als een tulband, gene eene druiventros gelijk, een ander weêr puntig, en zoo in het oneindige, allen bontkleurig als een arlekijns pak; groen, geel, rood, blaeuw, schitterend als een' regenboog. Binnen is dit vreemd gebouw een opregte doolhof, een samenstel van twintig kapellen, verborgen
| |
| |
aen elkander en door donkere gangen toch onderling verbonden; een kruip- in kruip- uit, zonder begin, zonder eind, waerin men zich gemakkelijk verliezen zou. Czaer Iwan IV, stichtte in 1554 dezen tempel, tot aendenken der verovering van Kasan, en deed den ongelukkigen bouwmeester, na voltrokken arbeid, de oogen uitsteken, ten einde hem te beletten een meesterstuk als dit ten tweeden mael voort te brengen.
Nu stegen wij op nieuw den wagen in en reden naer de waterwerken, die geheel Moskau ten allen tijde voorzien. Deze zijn zeer kunstmatig ingerigt: het water stroomt in eenen overgrooten bak, welke op zijn beurt de badplaetsen, pompen en fonteinen onderhoudt. Daerna zouden wij het paleis Astankina gaen bezigtigen, dat, even buiten stadspoorten gelegen, aen ik weet niet welken Russischen edelman toebehoort. Wij waren echter Moskau nog niet uit, toen wij ontwaerden dat een der achterwielen van het rijtuig eene leelijke breuk had gekregen. Voortrijden quand même was niet raedzaem, dus zette de voerman ons af, en keerde stalwaerts om een andere koets te halen, niet zonder belofte van spoedige terugkomst, terwijl onze Amerikaensche gezellen hunnen weg vervolgden. Wij wisten niets beter te doen, dan in eene nabijgelegen herberg den tijd zoo lang te korten; ik zeg herberg, want de koffijhuizen die wij reeds bezocht hadden, zagen er toch heel wat beter uit dan deze kroeg. Wij vonden hier slechts gemeene lieden, met hun' vuilen kaftan en langen ongekamden baerd, die, aen tafeltjes gezeten, uit Turksche pijpen rookten en thee dronken. Wij kenden de tael niet, maer met de noodige gebaerden verkregen wij ook zulk eene portie thee, welke ons, niet in glazen als op de reis, maer volgens den eisch in kleine kopjes werd voorgeschonken. Mijn vriend Messchert wil het immers zoo hebben, als hij zegt:
| |
| |
Het keurig proefstuk van der Japanezen vlijt,
't Doorschijnend aardewerk, dat heugt van Grootvaârs tijd,
Wordt uit de kas gehaald, waarin het staat te pronken,
De thee smaakt beter uit Japanschen kop gedronken.
In een hoek der kamer pronkte eene geheele zoode van die Turksche pijpen, welke ten gebruikstonden van wieze wilde grijpen; tot meerder gemak was de dienstjongen zelfs gelast met het stoppen en aensteken; maer wij vonden die vieze manier al te onsmakelijk, en daer de gemeenschap van goederen voor ons nog geen geloofspunt was, weigerden wij te rooken uit een roer, waeraen Jan en alleman met zijn mondwerk aen gezogen had.
Eindelijk verscheen het rijtuig en reden wij onze togtgezellen op de hielen na; maer groot was de teleurstelling toen wij in stede van dat beroemd paleis Astankina, eenen ouden vervallen burg, een bouwvallig wrak zagen. Het ontbrak er juist niet aen schilderijen en beeldwerk, maer de boêl was zoo slecht onderhouden, zoo bestoven, zoo flenterig, dat wij haer geen bezienswaerd achtten. Den loonknecht werd dapper den mantel uitgeveegd: Hoe, wij betalen twintig roebels daegs voor het rijtuig, en dat om over heg en struik door het veld te hotsen, braef stof te slikken, en bij slot van rekening de prullenkraem van mijnheer Astankina te zien, waeronder een blind paerd toch geen schade had veroorzaekt, en welke de gemeenste uitdrager nog voor niet met al niet zou begeerd hebben!
De vijftiende September was een schoone dag. Reeds den avond te voren was men den Keizer wachtend, en het volk gestadig op de been geweest; docht eerst in den nacht was Z.M. aengekomen en zou ten elf ure den dienst in de hoofdkerk bijwonen. Ik behoef u niet te zeggen dat wij, als haentje de voorste, overal moesten bij wezen, en ons tegen den bestemden tijd, in open kales naer den Kremlin deden
| |
| |
voeren. Wij konden echter niet in de kerk geraken, want de Keizer was reeds daer, en de toeloop van volk te groot, om het doordringen zelfs te beproeven. Des wachtten wij geduldig aen den ingang, en een half uer later, kondigde het kleppen der groote klok van Jwan-Velikoi het eindigen van den dienst en de komst van Z.M. Daer is de Keizer; ik erken hem aen het kozakken-kostuem dat hij bij voorkeur schijnt te dragen, aen den langen witten pluim en aen zijne groote ligchaemsgestalte, want hij steekt een voet boven alle hoofden uit; maer waer zijn de talrijke lijftrawanten die het leven van den wreeden dwingeland moeten verzekeren? waer de staffieren die den noordschen tyran eenen veiligen doortogt zullen banen? ik zie niet met al, o Journal des Débats! de Keizer is moederziel alleen, zonder wachten, maer omringd van duizende onderdanen; zijn gevolg blijft zelfs achter, en door de menigte ingesloten, begeeft Z.M. zich te voet naer zijn paleis.
Van den Kremlin trokken wij naer het bijgelegen schouwburgplein, alwaer eene parade zou plaets grijpen. Het getal vergaderd voetvolk was zeer gering, de generalen-staf daerentegen uitstekend, maer onbeschrijfelijk de hoop nieuwsgierigen. Zonder liegen men kon gemakkelijk over de hoofden loopen; de markt, de omliggende straten, de daken der huizen, de vensterramen, alles stond, lag, zat even vol, en ik schat de daer verzamelde menigte op een honderd duizendtal. Regtstaende in ons rijtuig, zagen wij over die zee van hoofden heen, toen een sterker gedrang, eene golvende splitsing, en een donderend hurrah! den naderenden Vorst begroetten. Z.M., vergezeld van Hoogstdeszelfs broeder, den groot-vorst Michaël, zat in eenen drowschky, laeg en open tweespan, dat zoetjes door de menigte voortreedt. Thans konden wij zien hoezeer Keizer Nikolaes door zijn volk bemind wordt: Maer onder al die ongeveinsde blijken van trouw, eerbied en liefde, is er eene welke ik nimmer vergeten zal. Z.M.
| |
| |
groette namelijk met de regterhand, terwijl hij den linkerarm bezijds uit het rijtuig liet hangen, opdat zijne geliefde onderdanen die hand mogten vatten en kussen; en het waren geen opgesmukte hovelingen welke die hand drukten: neen, het waren arme duivels, bedelaers, met smerige lompen overdekt; niet de grooten, maer het volk. Tranen van aendoening schoten mij uit de oogen. Daer waren ze nu, die zoo genaemde poignées de mains, en ruimschoots uitgedeeld, in een' tijd dat andere vorsten, wel ver van de hand uit te reiken, hun neus nog aen geen open raem durven vertoonen, of geen voet buiten de deur zetten, dan van talrijke wachten omringd; terwijl de barbaersche Alleenheerscher, als een vader onder zijne kinderen wandelt! Bij het afstijgen van den wagen werd de Keizer als op de handen voortgedragen; ieder wilde hem voor 't minst de kleederen raken, en niet zonder moeite en gedrang kon Z.M. eindelijk tot den generaelstaf komen.
Het is louter waerheid wat ik u daer neêrschrijf, want ik durf zeggen met Molière,
Je l'ai vu, dis-je, vu, de mes propres yeux vu,
en spel u geen leugens op de mouwen zoo als zeker fransch dagblad, waerin ik eenige dagen te voren, in 't lang en breed, met al den noodigen uitleg van tijd, plaets, omstandigheid, en verdere ap- en dependentibus, eene uitgebreide samenzweering (zeker al vast de tiende) tegen 's Keizers leven vernomen had. Maer had de opsteller zich hier ter plaetse bevonden, hij had zijne domme aentijging onwedersprekelijk door daedzaken gelogenstraft gezien. Ik kon mij niet genoeg verwonderen, hoe zulk een prulblad hier in koffijhuizen en openbare plaetsen zelfs gedoogd werd; maer de Russen lagchen de eersten met die fratserige pogcherij, en toen ik er een hunner van
| |
| |
sprak, antwoordde hij met een veelbeteekenend schouderophalen, en wijzend op den Journal des Débats: cela vous étonne? hé mais, nous trouvons le drôle fort amusant!
Na de inoogenschouwneming welke niet lang duerde, keerde de Keizer op dezelfde eenvoudige wijze naer zijn paleis terug. Wij begaven ons insgelijks naer den Kremlin, om, zoo mogelijk, de schatkamer te bezigtigen, en dit werd ons vriendelijk toegestaen, op voorwaerde nogtans van ons te verwijderen, indien de Keizer mogt komen. Dit arsenael, ook het rood paleis geheeten, is van nieuwen bouworde, met eenen fraeijen voorgevel, door Corinthische zuilen ondersteund. Vijf overgroote zalen bevatten de schatten der kroon. In de eerste zagen wij de geschilderde afbeeldsels der Czaers, van de vroegste tijden tot op heden, allen in de kleeding van hunnen leeftijd. De tweede behelst de eigenlijke kleinoodiën, en voor onzeggelijke waerde aen goud, zilver en edelgesteenten. Vooral bewonderden wij de massieve schotels, op welke men den vorst, telken reize hij Moskau bezoekt, het brood en zout, als zinnebeeld van verwelkomming, aenbiedt. Daerna toonde men ons de verschillende kroonen van Rusland, elk onder een' glazen stolp en rustende op een voetstuk. Onder deze uiterlijke teekenen van alvermogen, munten uit: De kroon des groot-vorsten Wladimir-Monomach, van den jare 1116 en een geschenk des Griekschen keizers Alexis Comnène; de kroonen der koningrijken van Kazan en Astrakan, eertijds door de Czaers veroverd: zij zijn in den Oosterschen smaek, en rijk met paerlen en edelsteenen bewerkt; de kroon van Siberiën, in 1580 gewonnen, zijnde eene muts van goudlaken, met een kruis daer boven; de hoofdwrongen van Iwan Alexiéwitsch en Peter den Grooten, maer vooral die van Catharina II, versierd met 2536 diamanten; en voorts de kroonen van Georgiën en Polen.
Maer wijl er geen kroon is zonder schepter en wereldbol, rustten ook deze laetsten, wedijverend in kostbaerheid, onder glazen kasten,
| |
| |
waerin ook de krooningskleedij der verschillende vorsten bewaerd wordt. Sommige troonen zijn insgelijks, als gedenkstukken, zeer merkwaerdig. Zoo, bij voorbeeld, de ivoren zetel van het jaer 1473, aen Iwan III, ter gelegenheid van zijn huwelijk met de dochter van Thomas Paleologus Porphyrogenetes, broeder van den laetsten Griekschen keizer te Konstantinopel, aengeboden, en het gestoelte van Czaer Boris Godonoff, van Aziatischen vorm, met 2760 turkoizen en andere steenen bezet, en in 1605 door den Perzischen Shah Abbas aen den Czaer vereerd. Maer het oudste gedenkstuk van dien aerd bevindt zich in de hoofdkerk. Deze troon, die aen Wladimir Monomach zou hebben toebehoord, is uit notenboomenhout gevormd; de troonhemel met spreuken beschreven en de zijkanten der zitplaets met gesneden beeldwerk versierd.
Te linker kant der zalen vonden wij een hoop wapenrustingen van alle slag en verschillende tijdstippen, mitsgaders eene menigte paerdentuigen, de eene al fraeijer dan de andere. Onder dezen bemerkten wij vooral twee zadels door den toenmaligen Sultan aen Catharina II geschonken, en waervan men de eene op meer dan twee honderd duizend roebels schat. Eindelijk moet ik nog aenstippen, de reeks koetsen en ijssleden, allen rijk geschilderd en verguld, en merkwaerdig door hunne oudheid en fatsoen.
De dag was zoo hemelsch mooi, en daer wij nog een viertal uren in beschikking vóór den maeltijd hadden, verlieten wij den Kremlin om de omstreken van Moskau te bezoeken, en wel vooreerst het Donskoi klooster, even buiten de Kalouga poort gelegen. In 1591 werd het gesticht ter gedachtenis der verlossing van het juk der Krimeesche Tartaren, onder de regeering van Fedor Iwanowitsch. Men noemt het ook het Kozakken klooster, omdat deze laetsten aen den groot-vorst Dmitri Iwanowitsch het wonderdadig Vrouwenbeeld van den Don vereerden, dat ter plaets werd gebragt waer thans het kloostergebouw
| |
| |
staet, en vroeger de veldslag tegen de Tartaren werd geleverd. Het spreekt als een boek dat dit beeld, door vorstelijke giften verrijkt, schitterend van edelgesteenten, voor een goed sommetje aen waerde bezat. Buonaparte, voor wien niets geheiligd was, vond die kostbaerheden ook naer zijnen smaek, en handelde met de sieraden van de Moeder Gods, even als eenmael de dwingeland Dionys met den gouden mantel van Jupiter. Maer de groote leelijkert heeft naderhand loon naer werken gekregen. Het kloosterkerkhof, met veel praeltomben bezaeid, heeft wel iets van den Père-Lachaise te Parijs.
Nu trokken wij, langs den weg van Kalouga naer den zoogenaemden Muschenberg. Van deze hoogte geniet men het heerlijkst uitzigt op de stad en de Moskwa, die haer wallen bespoelt. Wij zaten een oogenblik op eenige graszoden neder, om het trotsche Moskau te bewonderen, sints juist dertig jaren, dag op dag, uit zijne asch verrezen. Maer bovenal wilden wijden weg betreden, langs welken de Fransche legermagt op Ruslands oude hoofdstad was aengerukt. Weldra bragt het rijtuig ons naer eene hoogte, op den weg van Smolensky. Hier was het, dat de Fransche overweldiger zijne prooi begluerde, en de sleutels der stad opeischte, welke men hem echter niet bragt. Na drie dagen wachtens trok hij voorwaerts; men weet het overige. Met vrouwe Bilderdijk mag ik zeggen:
De Godheid blies op 't mierennest
Van grootheid, door het zwaerd gevest,
Welk eene schrikkelijke les voor vorsten en volkeren! Hier ter plaetse drukten onze voeten het spoor weleer door den Korsikaen betreden. Wij stelden ons het gebeurde levendig voor oogen: als een panoramisch gezigt verbeeldden wij ons die duizende legioenen, nu wederom vol moed en vertrouwen, doch weldra in wanhoop en ver- | |
| |
bijstering gedompeld, en den trotschen aenvoerder dier talrijke benden, die van overmoed en verwaendheid, met het hoofd in de wolken reikte, thans zigtbaer door de hand Gods geslagen, als een Sennacherib op de vlugt gedreven. De schoone regels van Helmers schoten mij in de gedachte:
Zoo zien wij d'adelaar, op onverzwakte pennen,
Van 't hooge rotsgevaart', door 't ruim des hemels rennen,
En storten op zijn prooi, en scheuren 't met zich voort,
Tot hij, door wolken heen, de zon in 't aanzigt boort:
Maar als hij onverwacht in 't net zich voelt gevangen,
Bezwijkt zijn kracht en moed, hij laat de slagpen hangen,
Het vuur van 't oog bezwijkt, het minder vooglenheer
(Weleer zijn prooi!) ziet nu beschimpend op hem neêr.
Het volk dat, na de vlugt der Franschen, verlossingsgebeden op deze hoogte kwam uitstorten, gaf haer den naem van Heiligen-Berg; eene jaerlijksche bedevaert werd om deze belangrijke gebeurtenis ingesteld, en tot op den huidigen dage gevierd.
Langs de Dorogominsky poort trokken wij wederom stedewaerts, en ik besloot dezen welbesteden dag met den schouwburg, alwaer eene gala-voorstelling plaets greep. Mogt het ballet, rijk aen fraeije kostumen en decoratiën, maer vooral aen voortreffelijke dansers, mij zeer behagen, zoo veel kan ik van het voorstukje niet zeggen, waervan ik geen stom woord verstond, maer dat mij voorkwam als een opstel in den trant van Molière, met al de noodige vloeken, scheldwoorden, schoppen, vuist- en stokslagen in ruime mate gesausd.
De volgende morgen (16 Sept.) was bestemd tot den aenkoop van eenige gedenkstukken. Wij wilden toch Moskau niet verlaten, zonder voor ons en onze vrienden eene gedachtenis aen de noordsche reize
| |
| |
mede te brengen. Ditmael lieten wij het rijtuig varen en wandelden naer den grooten bazar, waer alle soort van koopwaren, van de geringste tot de kostbaerste, dagelijks te verkrijgen is. Deze bazar is zeker het vreemdste samenstel dat ik ooit van dien aerd heb gezien: hij beslaet een geheel kwartier in het middenpunt der stad, is verdeeld in eindelooze gaenderijen, welke zich, als een opregt doolhof, overkruisen, en die, als zoo veel straten, den naem voeren van de waren welke er worden verkocht. Maer deze gaenderijen zijn slechts ten halve bedekt, en allerakeligst bevloerd; ook is het er smerig vuil, want de bewoners van den bazar slapen, eten en drinken er voor hun kramen; mannen, vrouwen, kinderen leven daer als bohemers onder de tent, en maken als 't ware eene afzonderlijke volksplanting uit. Dit rumoer werd nog vergroot door het geschreeuw van hen die met allerlei levensmiddelen door de gaenderijen heenliepen, en elk hunnen bijzonderen kreet hadden. Wij lieten onze oogen links en regts waren, zonder ons te stooren aen de diepe buigingen van de heeren winkeliers, die even als overal elders hun uiterst best deden om het goed aen den man te brengen. Na lang heen en weder dralen, waermede een groot gedeelte van den morgen verliep, kochten wij eenige snuifdoozen in Tulas zilver, benevens eenige andere kleinigheden van hetzelfde metael; voorts eenige vellen russisch leder, zoo marokijn als kalfshuid en jucht, waerna wij den bazar voor de Tartaersche straet verlieten. Hier wederom deden wij zekeren voorraed op van uchtendjaponnen (vulgo chamberloe genaemd) en bedspreijen, beide van fijne shawlstof. Ook begaf zich de prof. in eenen theewinkel, en kocht daer voor den prijs van dertig roebels één pond thee. Maer ook welke thee! niet de bladeren maer de zuivere bloem van de plant, welriekend als de lekkerste kruiden, van de soort welke Messchert noemt
De witgepunte thee, voor Vorsten opgegaard.
| |
| |
Het beste van den dag was met dat al verstreken; 's avonds wilden wij toch nog een bezoek aen den Kremlin afleggen, en trokken ten half tien derwaerts. Nooit heb ik den Kremlin schooner gezien: Die diepe stilte, die grijze wallen, die zilveren en gouden kerkkoepels, waerop de helder schijnende maen heurstralen wierp, het koorlampje dat hier en daer voor het beeld eens heiligen brandde, alles leende aen dit tooneel eene geheimzinnigheid, die het hart in eene stemmige en zachte aendoening zette:
't Was nacht, en alles, alles zweeg,
Behalven soms een wachtroep
zeg ik met Ledeganck. Doch dit roepen van den schildwacht zette nog meerdere somberheid bij. Ik plaetste mij tegen de kerkdeur: ‘Professor! - wel man! - indien wij hier eens in zoete mijmering den nacht doorbragten, dat ware toch regt dichterlijk. Victor Hugo, Lamartine, Marius en Lord Byron, bragten zoo op hunne reizen altijd den nacht op den een of anderen bouwval door, als uilen genesteld tusschen kanteelen, schietgaten en ruïnen. - Dat zeggen zij wel, maer doen er niets van, en wat belet ons hetzelfde aen de vrienden te vertellen en intusschen lekkertjes naer bed te gaen? - Welaen dan, zoo pakken wij onze biezen op en trekken af.’ Hiermeê wenschten wij den Kremlin een rustigen nacht.
De zaterdag was bepaeld voor onzen terugtogt naer Petersburg, en reeds had de prof. honderd vijftig roebels voor beide plaetsen aen den gewoonen postwagen betaeld, want op de brievenpost was geen enkel hoekje meer te verkrijgen. Den geheelen morgen hadden wij nog tot onzen dienst, en gebruikten dien, om in ons gewoon gezelschap, het groot vondelingshuis te bezoeken. Dit gesticht is waerschijnelijk het grootste in zijn soort en mag als model-instituet worden beschouwd.
| |
| |
Ongezien deszelfs uitgebreidheid, is het zoo keurig netjes onderhouden, en met eene zindelijkheid welke men evenaren, maer vast niet overtreffen kan. Wij doorkruisten gedurende vier geslagen uren al de verschillende gebouwen, en hadden nog niet alles gezien. In ruime en breede zalen stonden de zoogvrouwen, met hare kleine voedsterlingen aen de borst, op dubbelde rei geschaerd. Wanneer een vondeling het gesticht toekomt wordt het gedoopt, gekleed, en voor eenige maenden in handen eener voedstervrouw gesteld; daerna tot zijn zevende of achtste jaer bij een' boer besteed, en vervolgens tot het leeren van een handwerk opgeleid. Na voltrokken opvoeding, wordt de vondeling slaef van de kroon, als zoodanig door den Staet uitgehuwlijkt en naer gelang zijner kunde of werkzaemheid geplaetst.
In hetzelfde gesticht worden ook weeskinderen van beide kunnen opgebragt, wier vader in dienst van den Staet overleden is. Het zijn voornamelijk officiers-kinderen. Van jongs af hier opgevoed, worden zij in de verschillende vakken van wetenschappen onderrigt. Zoo bezochten wij eenige klassen waer de jongelingen les kregen in fransch, duitsch, engelsch, grieksch en latijn, reken- en aerdrijkskunde. De fraeije kunsten worden daerbij niet vergeten; het dansen, schermen en de gymnastiek, meer bepaeldelijk voor de jongens; het teekenen, schilderen en de muzijk voor de meisjes, ziedaer wat de opvoeding volmaekt. Dat alles nu op eenen grooten voet is ingerigt, daervan zullen de enkele pianos u de maet geven; althans ik heb er honderd twintig geteld.
De opvoeding der meisjes is niet minder bezorgd: zij, wier natuerlijken aenleg meerder geestvermogen verraedt, worden grondig onderwezen en tot leermeesteressen voor groote familiën, of tot binnenmoeders van het gesticht zelve opgeleid. Anderen, min wel van verstandwege bedeeld, leeren met handwerkjes den kost verdienen. Er waren op dat oogenblik vier honderd meisjes van zeven tot
| |
| |
achttien jaren.
Ook de keukens werden door ons bezocht; wij proefden zoo wat van alles, en bevonden het eten even goed als op onze tafels. Toen de klok de hongerige maegjes tot het middagmael riep, lieten wij ons in de spijszael vinden. De jongens aen dezen, de meisjes aen genen kant geschaerd, zongen toen een hartroerend gebed, in zulke stemmige en zoetluidende akkoorden, dat zij tranen van aendoening in mijne oogen verwekten. Waerlijk, nergens heb ik zulk een prachtig gesticht ontmoet, en ongetwijfeld kost deszelfs onderhoud zeer groote sommen aen het bestuer. Maer de alvermogende wil des Keizers voorziet in deze behoefte. In een constitutionneel land, waer de belangen van ieder dorp en gehucht boven het algemeen welzijn zoo vaek de voorkeur hebben, zouden die gelden moeijelijk toegestemd worden, terwijl in landen, zoo als dit, alles van 's Keizers wil afhangt, die 's rijks inkomsten naer welgevallen besteedt, en driewerf gelukkig dan de gewesten, waer de Vorst, op zulk eene edele wijze het algemeen welzijn behartigt!
De toebereidselen voor ons naderend vertrek waren spoedig gemaekt. Hartelijk namen wij van den goeden heer Leary afscheid, wenschten hem eene voorspoedige reis, en zaten ten vier ure op den wagen die ons naer Petersburg moest terug voeren.
|
|