| |
| |
| |
XI.
Urbibus urbe speciosa magis, bona cujus ad unguem
Commendare mihi sensus brevitate negatur.
Wie is die Rijksvorstin op 't klippig ijs gezeten,
Die Noordpool en Euxijn geklemd houdt in haar keten,
En d'arm van 's Weissels boord tot Sinnas Landmuur strekt,
Half Azie en Euroop als met haar handpalm dekt,
En zee by zee, beploegd met vliegende gareelen,
Haar scepter eeren doet door alle warelddeelen?
Daer zijn wij te Petersburg, vriend lezer; maer nu schiet eene kleine moeijelijkheid haer stok in 't wiel: namelijk, hoe zal ik het aen boord leggen, om u met die stad bekend te maken? Zal ik stelselmatig, kwartier voor, kwartier na beschrijven, of van den hak op den tak springen? Dit laetste, geloof ik, is al het beste. Zoo volg ik mijn' ouden gang, en leide u in 't wilde rond, dan het een, dan weêr
| |
| |
het ander vertellende, in de volgorde zoo als wij alles gezien hebben. Verscheidenheid in 't verhael is niet onaengenaem.
Nu dan, voor wij aen wal stapten, kwam de politie aen boord, onderzocht onze paspoorten, hield ze en nam den naem van ons hotel op. Deze formaliteit duerde nog al lang, maer thans ook waren alle bezwaren opgeheven en trokken wij naer een in de buert liggend logement, Hôtel Wilson, dat als een der beste gasthuizen van Petersburg in alle reisboeken bekend stael, en die goede faem ten volle verdient. Miss Wilson is eene Engelsche vrouw, reeds op zekere jaren; zij kijkt zoo afgrijsselijk scheel, dat ik draeijingen in 't hoofd kreeg, alleen van haer te bezien. Als zij tot iemand sprak, legde zij het hoofd op de regter schouder, hetgeen haer een zeer lodderig voorkomen gaf. Maer men kan scheel zien en toch braef zijn, en Miss Wilson ontving ons uitnemende hartelijk.
Gij weet zoo goed als ik dat de bewoners van Groot-Brittanje reizigers van hun stiel zijn. De bekende werelddeelen worden evenzeer van hun personen als van hun koopwaren overstroomd, en ik zou haest met een fransch vers kunnen zeggen:
Voulez-vous des Anglais, on en a mis partout.
Ook in Petersburg waren zij in getal, en als ik u zal vertellen dat ons logement de gewoone intrek was van al de gentlemen en roshairige ladys, welke de Londonsche stoomboot hier ontscheept, moet het u niet verwonderen dat ook de levenswijze op zijn Engelsch was ingerigt, met andere woorden, dat men den godganschen dag niets deed dan eten en drinken: 's morgens ten negen ure het ontbijt, bestaende uit thee, koffij, geroost brood, eijeren en gekookte ham; ten een uer brood, beefsteak met aerdappelen, en een flesch Ale of Porterbier; klokje zes het middagmael, geheel op zijn Engelsch, de smakelooze bloemsaus daeronder begrepen; en eindelijk ten tien ure
| |
| |
het kopje thee, vergezeld van de eene of andere kleinigheid. Wie t'huis bleef bragt den avond in den salon door, speelde een kaertje, en maekte, bij verkiezing, muzijk of een buertpraetje met de dames. Voor al die genoegelijkheden betaelde men ruim tien franken daegs, den wijn niet begrepen, en dit was toch waerlijk niet te veel.
Het was dezen avond te laet om nog uit te gaen, maer al de toebereidselen voor den volgenden dag werden gemaekt. Zij bestonden in het huren van een open rijtuig en eenen loonknecht, het eerste voor vijftien, den laetsten tegen zes roebels daegs. Indien het u niet om het even is, zal ik u zeggen dat men in Rusland met zilver- en papier-roebels rekent, de zilverroebel vier franken, de papierroebel een frank en eenige centiemen geldt, en wij gemakshalve gewoonlijk in papier-munt betaelden. En waerom, als 't u belieft, zou u dit onverschillig zijn? Wie weet of u deze wijze van rekenen niet ooit te pas komt, en wat men kent behoeft men niet te vragen.
Den eersten September waren wij vroeg uit de pluimen, en lieten ons naer een badplaets brengen. In hetzelfde lokael kon men ook de zoogenaemde Russische dampbaden verkrijgen; deze zijn echter te omslagtig en wij verkozen het gewoon bad. Maer ik wilde toch die dampbaden eens zien, en zie hier hoe men ze mij uitlegde: in een sierlijk gemeubileerd vertrek ontmaekt men zich van al zijne kleederen. Aldus in naturalibus, hetgeen verneêrduitscht wil zeggen, gekleed zoo als onze eerste vader Adam, voor de instelling der erfzonde, begeeft gij u in eene zijkamer, welke, als kontrast met de eerste, zoo naekt is als uw persoon. Niets dan de vier muren, en te midden, eene viertrappige verhevenheid, waerboven een houten rustbed, in den vorm van eene soldatenbrits. De dampbaden-liefhebber legt zich met de bloote billen op die plank, en nu wordt de kamer door de stoom vervuld, welke langs kleine en onzigtbare gaten en reten door den vloer heendringt. Als dit zweet- en stikpartijtje lang
| |
| |
genoeg heeft geduerd, en gij half gekookt zijt, komt een dienstbode te voorschijn, die u een paer emmers leuk water over 't hoofd giet, in een koud bad dompelt en met een' bezeepten borstel schrobt en wrijft, als ware uw persoon het eerste meubel het beste. Na nog eene afspoeling van een paer tobben water te hebben ondergaen, strekt gij u op een canapé uit en denkt: zie zoo, dat is eene gedane zaek. Maer neen, dan begint men u eerst al de ledematen te kraken, te knijpen en te kneden als brooddeeg. Deze uitlegging scheen mij reeds voldoende, en de operatie te fratserig en te lang van stijl om haer te onderstaen. Bij die Russen is dit bad algemeen in zwang, en 's zaterdaegs voor het gansch leger eene wet; dit doet mij denken dat de soldaten zich onderling vast dien knijp- kneed- en kraekdienst bewijzen.
Na het bad smaekte het ontbijt zoo veel te beter, en nu stegen wij in ons tweespan, om een vlugtig zigt over de stad te werpen. Frits, de loonknecht, ging mede om van alles uitleg te geven. Doch hoe u dit alles naer waerheid aen 't verstand gebragt? Hoe u een juist denkbeeld gegeven van die hoofdstad, waerdige vertegenwoordigster van het uitgestrekt Russisch gebied? Hoe grootsch, hoe trotsch, hoe vol majesteit kwam zij ons voor! Overal breede en lange straten, gebouwen van onafzienbare lengte; nergens kleine smalle steegjes; men zou zweren dat Petersburg enkel door schatrijken wordt bewoond. Wie zou het gelooven dal de schoonste stad van Europa, welke thans boven de vijf honderd duizend inwoners telt, eerst in 1703, op eenen moerassigen grond werd aengelegd? Maer zij is 't werk
Van grooten Peter, die op 't meir geen nieuwe landen
Ontdekte, maar een reeks van nieuwe landen schiep;
Die rotsklif en moeras hervormde in lustwaranden,
En handelvlooten op de zee in 't aanzijn riep;
| |
| |
en wat Peter in den zin had moest ook gebeuren.
Het eerste treffend schouwspel dat wij onder de oogen kregen was de Isaäks-Plaets, een plein van vijftien honderd voeten lang op eene breedte van duizend. Te midden prijkt het standbeeld te paerd van Peter de Groote, door den franschen kunstenaer Falconet vervaerdigd, uit brons gegoten en 54,000 pond wegende. De edele hengst rust met de twee achterpooten op een' Finlandschen granietblok, het grootste gevaerte dat ooit door menschenhanden vervoerd werd, (want het gewigt is van drie millioen ponden) en dat aen de eene zijde in 't Russisch, aen de andere in 't Latijn het opschrift draegt: Petro Primo Catharina Secunda. 1782. Regt daerover verheft zich de nieuwgebouwde hoofd- of Isaäkskerk. Dit is zeker een der prachtigste tempels welke ik ooit gezien heb. De vier gevels zijn ondersteund door acht en veertig kolommen, ter hoogte van zes en vijftig, en met eene doorsnede van zeven voeten, elk uit één blok Finlandsch graniet gehouwen en wegende drie honderd duizend pond. De groote dom, geheel verguld, en insgelijks op vier en twintig monolythen berustend, ieder honderd zestig duizend pond zwaer, schittert als een zon, en is door vier kleinere vergulde koepels omgeven, zamen door twee en dertig monolythen ondersteund, ter gewigt van drie en zestig duizend pond elk. De geheele zwaerte welke op den bouw drukt is dus van zes millioen zestien duizend pond, en nogtans heeft zulks niet de minste scheuring of zakking veroorzaekt. Aen de vier kanten zal een driehoekig voorgevelstuk, uit brons gegoten, worden geplaetst. Wij hebben de fraeije pleister-modellen gezien, waervan het eene de aenbidding der drie Koningen, het ander de zegening van den Keizer, der Keizerin en beider kinderen, door den Griekschen Patriarch verbeeldt, en de waerlijk kolossale en toch juiste verhouding van deze meesterstukken, werk van eenen Italiaenschen meester, bewonderd. De kerk was van binnen nog niet voltooid, maer uiterlijk toont zij wat zij innerlijk
| |
| |
eenmael wezen zal.
Ter regter kant is het paleis der Admiraliteit, links de Senaet. Eene verlenging der Isaäks-Plaets bragt ons tot op een ander plein: Hier verheft zich het wereld-beroemd Winter-Paleis, gedurende acht maenden het verblijf van Hem die over zestig millioen onderdanen den magtigen schepter voert, van den grooten beheerscher,
...... van den Czaar, die van de Weisselzoomen
Tot Chinaas wondermuur zijn Arend eeren doet;
Die veilge havens sticht tot aan de Euxijnsche stroomen,
Wien Lap en Samojeed als Rijksmonarch begroet.
Wien tachtig volkeren de zegekrans doen groenen,
Als Volkenvader, als hun scepterzwaaiend Hoofd,
Die, als zijn wil 't gebiedt, hun kroost by millioenen
Verdagvaert in het veld, en aan hun moed gelooft,
zoo als de reeds aengehaelde Van der Hoop zich uitdrukt. Dit prachtig gebouw beslaet tachtig duizend voet in 't vierkant, en bevat zes duizend inwoners. In de hofkapel, welke daeraen paelt, voeren de keizerlijke zangers kooren uit, welke, zegt men, die der Sixtijnsche kapel te Rome evenaren. Ook de groote en kleine Eremijtage, welke laetste de verzameling van 's keizers schilderijen inhoudt, is in het beluik van het paleis. Maer niets van al die fraeijigheden was te zien; men was aen 't vegen en poetsen, en alles lag overhoop. Met Oosterwijk Bruijn mogt ik wel zeggen:
't Bezien van 't Vorstlijk Hof was destijds ook gestaakt,
En 's Rijks Museum werd toevallig schoon gemaekt.
Gij weet, of gij weet niet en dan zal ik het u zeggen, dat niet lang geleden dit paleis door eenen fellen brand in asch werd gelegd. Het
| |
| |
is bijna onmogelijk de groote droefheid af te schilderen, welke dit ongeval bij het volk verwekte; en deze droefheid gaf de maet hoezeer de Keizer algemeen bemind is. Het was, als had eenieder zijn eigen huis verloren. Bij duizende inwoners vroegen de gunst het paleis op hunne kosten te mogen herbouwen. Zeker graef Barincky bood den Vorst een millioen; een arm koopman vijftien honderd roebels, vrucht zijns arbeids en zijner bezuiniging aen. Maer de wreede dwingeland (niet waer?) weigerde deze edele giften, en het paleis werd voor zijne eigen rekening en op weinige maenden herbouwd.
Voor het paleis is een monolyth van Finlandsch graniet, ter gedachtenis van Keizer Alexander opgerigt. De kolom heeft eene hoogte van honderd zestig voeten: boven dezelve prijkt een engel met het kruis; het fraei gedenkstuk is door een bronzen hek omsloten.
Waer nu naer toe? eerst en vooral naer den bankier. De heer Thal ontving ons met eene uitgelezen beleefdheid. Op den kredietbrief van onze Amsterdamsche vrienden, telde hij ons voorloopig een duizend roebels, als appeltje voor den dorst, en vraegde ons voor den zaterdag te middagmael op zijne buitenplaets te Pawlofsky. Ik had ook eenen aenbevelingsbrief van wijlen den heer Falck, voor den Baron de Mollerus, Nederlands Gezant te Petersburg. Ik legde bij Z. Exc. een bezoek af, en de heer Mollerus, een beetje beleefder dan môsieur Achart, onzaliger gedachtenis, ontving mij allervriendelijkst, mij met mijnen reisgezel voor den volgenden dingsdag ten eten verzoekende, en zelfs zijn knecht aenbiedend om ons in het opsporen van eenige winkels ten dienste te staen.
Master Leary, die ons steeds vergezelde, deed met zijn engelsche maeg opmerken dat de klok een uer had geslagen, en nadat wij ons bij Miss Wilson wat versterkt hadden, gingen wij in den Nevskoi-Prospect wandelen. Hier hadden de oogen volop werk: De Nevskoi-Prospect is de langste, breedste en ook de fraeiste straet van Peters- | |
| |
burg. Zij is één winkel, al winkel. Wie kon hier het stoïsch nil admirari getrouw blijven? Met den ouden Huygens moesten wij uitroepen:
...... Kyck hier, mevrouw! mevrouw, kyck daer!
Kyck, watte straeten, watte winkels, al vol waer!
en die winkels zijn zoo verscheiden van aerd, dat zij den naem van Europeesche,-veeleer dan dien van Russische hoofdstad aen Petersburg doen verdienen. De meeste dragen op een grof geschilderd uithangbord, bezijden de deur, de monstering van hunne uitkramerijen. Hier woont de Parijsche modenmaekster, naest den bontwerker van Siberische pelsen; daer paelt de Fransche boekhandelaer of prentenverkooper aen den Berlijnschen kleêrmaker. Overal rijke magazijnen waeronder de fraeije Engelsche bazar de eerste plaets bekleedt; maer bijzonder zijn er veel juweliers: het getal winkels van galanteriewaren in lapis-lazulli, malachiet, of Tula's zilver zijn ontelbaer. Mr. Leary was onverzadelijk: hij liep winkel in en winkel uit, stelde op Engelsche wijze, al de bedienden in den weêr, liet de boel het onderst boven over hoop halen, antwoordde yes, yes, als men hem den prijs zegde, eindigde met niets te koopen, groette den winkelier met een onvoorziens bonjór, liet hem als een gek staen en scheerde zich uit de voeten.
Dit uit de voeten maken kwam op straet ook vaek te pas, want de rijtuigen kruisten zich met eene ongehoorde snelheid; bij honderde drowschkys en een aental heerenkoetsen, van welke laetsten de vier paerden, twee aen twee, of soms ook op eene rei aengespannen, eeuwig en altijd in den kleinen galop voortrenden, noodzaekten ons elk oogenblik rond te zien en op onze hielen te letten. Een fraei span aen Rusland eigenaerdig, en dat ik dikwijls bewonderd heb, is een
| |
| |
drowschky met twee paerden, waervan het regter harddraeft terwijl het linker galopeert, met den kop naer den grond gebogen. Maer welk een vlugt, welk een gewoel, welk een geschreeuw van koetsiers! Hier en daer stoof ook een van 's Keizers veldjagers voorbij, God weet naer welke afgelegen bestemming; want waer de Keizer zich ook bevindt, dagelijks zendt hij zulk een koerier om de Keizerin te boodschappen dat hij welvarend is: Dag en nacht, zonder ophouden, wordt de arme bliksem op een karretje zonder leuning, dikwijls duizend wersten ver voortgehotst; alles wel ingezien is het koerierschap de gemakkelijkste post niet van den Russischen krijgsdienst.
De Newskoi-Prospect, benevens nog eenige groote straten, ligt geheel in hout geplaveit; slechts te midden is een gedeelte voor de zware vrachtwagens bestemd, terwijl breede stoepen wederzijds aen de voetgangers worden overgelaten. Het krielde daer van allerlei menschen; Christenen, Joden, Heidenen, Mahomedanen, elk in zijne bijzondere kleedij, een opregt specimen van alle volkeren der wereld, wandelden en kruisten door elkander. Vooral bespeurden wij veel krijgsvolk, en dat zal hem niet verwonderen, die weet dat Petersburg zestig duizend man garnizoen telt, waervan twee derden de keizerlijke lijfwacht uitmaekt. De verscheidenheid van hun rijke kleeding behaegde ons zeer; vooral het oostersch kostuem der honderd man sterke lijfwacht van Circassische prinsen, met den zilveren tulband, blauwen kaftan, wijde broek, zilveren gordel, en met edelgesteenten versierden sabel en ponjaerd, kwam ons zeer fraei voor.
Eene andere in 't oog loopende kleeding is die der bakers. Zij dragen een mijtervormig hoofdsieraed, met goud of zilverdraed gestikt, en een rijk geborduerden overrok, welke met een paer kruisbanden op de schouders vasthoudt; voor 't overige loopen zij in hare hemdsmouwen. Terwijl ik over de kleederdragt toch aen 't spreken ben, zal ik dien haspel maer in eens afspinnen, en u zeggen dat de
| |
| |
gemeene man een langen kaftan van grof laken, een broek idem, en een paer dikke laerzen daer boven op draegt. Zijn hair is onder de ooren rond geschoren, van voor, op zijde en van achter even lang als van een middeleeuwsche heilige, en de werklieden, om het uit hunne oogen te weeren, houden het met een lederen bandje vast; ik verzeker u dat zulks niet onaerdig is. De vrouwen dragen ook al laerzen en een halsdoek om 't hoofd geknoopt, terwijl de arme duivels zich hier, even als overal elders, kleeden met wat zij krijgen kunnen, en dikwijls met de voeten in rietmatten-schoenen steken. Wat de hoogere klas betreft, deze volgt de Parijsche mode al zoo stipt als wij, en ik kon tusschen den Russischen edelman en den Parijschen dandy, de onverdragelijke fatterigheid van laetstgenoemden daergelaten, hoegenaemd geen verschil vinden.
Daer ik voor de fraeiste dingen der wereld mijn middagmael niet gelaten hadde, keerden wij tegen zes ure huiswaerts. Wij waren talrijk aen tafel, en onder anderen bemerkte ik een zes en zeventig jarigen grijsbol, met name Fourdrinier, die de eerste, zoo hij zegde, het mechaniek- papier sans fin in Engeland had uitgevonden. Zijne dochter vergezelde hem, en gelijkte als twee druppels water aen haer vader, welke bijzonderheid niet tot lof heurer schoonheid sprak. Dit achtbaer gezin stond bij ons onder den naem van Familie Stokvisch bekend. De zoogezegde jonge juffer was een spichtig en plankvormig model, waeraen geen ander fatsoen dan hoeken en kanten te bemerken was. Zij had aen heel heur persoon niets gezwollen dan den neus. Hare armen waren even poezelig als die eens wegwijzers aen eenen tweehoek, en hare roode handen zouden de plak eens schoolmeesters beschaemd hebben. Van de voetjes wil ik niet spreken: Moeder natuer had er in voorzien dat het mager geraemte niet zou omwaeijen, en de twee pikkels, die hier de beenen vervangden, rustten op een paer stevige onderstukken, van de soort welke men, om hunne lijvige uitge- | |
| |
breidheid en vierkantige grootte, Voet ad pandectas had mogen heeten. Voorts was zij leelijk als eene dood-zonde, en waren de regels van Staring op haer toepasselijk:
Niets faalt haar, om een slang te zijn,
Dan gladder vel, en nieuwe tanden.
Na eten kwam de Familie Stokvisch naer mij toe, en de preutsche Miss vraegde mij, ‘vôs chanterez oune petite chansonne?’ terwijl de vader er vriendelijk bijvoegde: ‘yes, oune toute petite chansonne!’ Maer van waer kennen die menschen mijne toonkundige talenten? ha ja, ik begrijp: ik heb dezen morgen in mijn bed liggen neuriën; mijn kamer paelt aen de hunne, en de verdroogde juffer stak zeker nog met hare schrale knokken tusschen de lakens, toen ik mijne aerdigste roulades uitgalmde. Weigeren ware onbeleefd; ten anderen wil ik wel eens zien hoe het 's avonds in den salon zoo al gaet.
Drie gentlemen staen voor het open raem, rooken een cigaertje en trekken zich het overig gezelschap niet aen. Vier anderen zitten te kaerten, en zijn in hun spel verslonden; een derde ligt zoo lang en breed als elf-dertien op de canapé, en leest in een boek, terwijl drie dames op hun stoel zitten te geeuwen. Dit eerste gezigt is niet veelbelovend. M. Leary, die zich inbeeldt dat hij Thalberg nog te knap is, rammelt al vast op het klavier, en, roekoekend als een doffer, zingt hij eene sentimenteele romance, met zoo veel nadruk en gevoel, dat ik niets meer zie dan het wit van zijne oogen.
Ik vond daer bij toeval eene oude fransche romance, en Miss Droogvel zette zich aen het klavier om mij te begeleiden. Maer ik kon niet zingen, geen toon wilde de keel uit, en ik verslikte mij elk oogenblik. Ik zag immers die lange, magere, roode handen over de toetsen heen slibberen, en verbeeldde mij dat het versch gekookte zeekrabben waren. Als gij nu weet welk een afkeer ik voor die leelijke
| |
| |
dieren gevoel, begrijpt gij ook waerom dit akelig gezigt mij de zangnoten deed inzwelgen.
M. Leary verving juffer Fourdrinier en speelde God save the Queen, Rule Brittania, en andere volksliederen. Ik wilde niet ten achteren blijven en joeg dat Engelsch volkje het Wien Neêrlandsch bloed en de Koning leev'! roijael voor de kiezen. Daerna verliet ik den salon, met het vroom en onherroepelijk opzet van mij in denzelven niet meer te gaen vervelen, en begaf mij naer bed. Lang nog voor ik in slaep viel, bleef juffer Stokvisch mij voor den geest zweven, en zelfs ter harer intentie heb ik dien nacht van de vier uitersten gedroomd.
De morgen van den Vrijdag (2 Sept.) werd doorgebragt in heen en weder rijden van het politie-kantoor, waer men onze paspoorten tegen eene veiligheidskaert inruilde, en ons allerlei vragen deed wegens onze kwaliteit, het oogmerk van onze reis, en hoe lang wij in Rusland dachten te vertoeven, naer de keizerlijke kanselarij, waer men ons een paspoort voor Moskau afleverde, niet zonder de vragen der politie te hebben herhaeld. Overigens waren die heeren uiterst beleefd, schoon deze operatie van tien tot twee uer duerde. De prof., die toen het hoofd der katholijke zending wilde bezoeken, bragt eerst M. Leary tot aen het Chineesch Koffijhuis in de Newskoi-Prospect, en liet zich alsdan naer het Dominikaner-klooster voeren, werwaerts ik hem vergezelde.
Petersburg telt niet min dan achten vijftig kerken en een en negentig kapellen, in welke het Hoogste Wezen in vijftien verschillende talen wordt vereerd. In de Newskoi-Prospect alléén zijn er elf, namelijk: de hoofdkerk der heilige Moeder Gods van Kasan; nog eene andere Russische kerk; eene kapel van Russische oud-geloovigen; de Armeniaensche, Roomsch-katholijke, Luthersche, Duitsch- Franschen Hollandsch Gereformeerde, en eindelijk de Zweedsche en Finlandsche kerken. De heer Herbig heeft geen ongelijk als hij zegt: ‘Die
| |
| |
schönste und grösste Strasse Petersburgs, die so recht den Charakter der Stadt trägt, könnte füglich die Toleranzstrasse heissen und die Stadt auch in dieser Hinsicht repräsentiren.’ Nu, ons klooster lag zoo wat te midden dezer straet. Toen wij daer aen kwamen stonden wij als verstomd: Ik zal niet zeggen hoe lief, hoe fraei, maer hoe grootsch, hoe trotsch! Vier arduinen trappen leiden tot de kerk, welke uit drie beuken bestaend, ruim genoeg is om al de geloovigen te bevatten. Wij schelden aen het klooster, dat aen de kerk paelt en vraegden naer den eerwaerden pater Guardiaen. Deze, een man van omstreeks de vijftig jaren, ontving ons zeer vriendelijk; hij droeg de witte kleedij zijner orde, en scheen in onderhoud en manieren even geleerd als zedig. Hij verhaelde ons hoe zijne orde die der Jesuiten, sedert 1815 uit Rusland gebannen, vervangen had; dat zij in Petersburg zeer wel gezien, ja geacht waren, alle mogelijke vrijheid genoten, ja zelfs in hun kostuem zich op straet vertoonden. ‘Het klooster dat wij bewonen en de kerk, (vervolgde hij), beiden onlangs nieuw opgebouwd, zijn wij aen 's Keizers milde hand verschuldigd: De Vorst schonk ons daertoe eene gift van vijf honderd duizend roebels (zes honderd duizend franken). Het lokael is ruim, zoo als gij ziet, en strekt zich in een viervleugel uit, waervan de eene helft als woning voor de monniken, de andere als weeshuis en school voor de arme kinderen wordt gebruikt.’ Wij konden niet nalaten den fraeijen bouw te bewonderen: tot de vloer was een ingelegd en gewast houtwerk. De prof. bekende dat hij in geheel Belgie niet een zulk klooster kende, en ik voegde er lachend bij dat de Noordsche Tyran de zaken nog al had wel gedaen.
Hier zou misschien de plaets zijn om een woordje te reppen over de betichtiging van onverdraegzaemheid en vervolgingen welke den keizer op den rug is gelegd. Doch wat wil ik mij daermeê moeijen en, zoo als men zegt, den neus in een andermans zaken steken? Het is
| |
| |
overigens een diplomatico-theologisch geschil, en daer ik noch staetkundige noch godgeleerde ben, trek ik mij die zaek eens fijntjes niet aen; ik vergenoeg mij van met den grijzen Vondel te zeggen:
Men maeck van 't kristelijk geloof,
Geen plondering en snooden roof!
Men onderdruck' geen vroom gewisse
Met boeten en gevangenisse,
Maer laet Godt rechter van 't gemoedt!
Moge ten slotte Keizer Nikolaes de schoone woorden nimmer vergeten welke van der Hoop, den Grootvorst, troonopvolger van Rusland, toezong:
Door 't lot bestemd om eens den diadeem te dragen
Van Peters schepping en Cathrynes heerschappy,
Blijve op der Vorsten Vorst uw oog altijd geslagen,
Opdat u 't hermelijn en 't purper heilig zij.
Nadat wij een uertje met dien goeden Guardiaen gepraet hadden, namen wij afscheid, gingen M. Leary in zijn koffijhuis opzoeken, en ontdekten hem eindelijk half begraven onder een verschrikkelijk numero van den Times, waervan hij nog maer eene halve kolom had gelezen. Met hem gingen wij tot het etensuer langs de fraeije winkels wandelen, begaven ons vervolgens naer het logement, en post prandium liet ik den prof. zijne reisnoten aenschrijven, en mij naer den grooten schouwburg voeren.
Dit tooneel en het Alexandra-theater werden beurtelings en herhaelde malen door mij bezocht. Wat kon ik beter met den avond doen? Beide schouwburgen zijn prachtig en bijna op hetzelfde model gebouwd. De zael is overgroot, zes reijen loges hoog, en de bak heeft leuningstoelen in stede van onze ongemakkelijke banken. 's Keizers
| |
| |
loge is trotsch: Zij is sierlijk met rood fluweel behangen, waervan de drapering tot de vierde rei loges opklimt, en boven welke de dubbele adelaer, zinnebeeld van magt en grootheid, de vlerken uitspreidt. De groote schouwburg is voor het Duitsch en Russisch opera, als ook voor het dans-korps bestemd, terwijl het Alexandra-theater aen de Fransche troep voor tooneel- en blijspel wordt overgelaten. Toen ik voor de eerste keer een Russisch zangstuk hoorde, was het mij als zong men italiaensch, zoo zeer is de tael zachtvloeijend en vol melodij; want de slotletter van ieder woord is een klinker, en deze regel is zoo onherroepelijk vast, dat men zelfs op de paspoorten onze eigennamen met een klinker deed eindigen. Maer bovenal heb ik het danskorps bewonderd: Het is beter dan het Brusselsch ballet: en dan de tooneelveranderingen, de fraeije watervallen, het drijven der wolken, enz., zoo natuerlijk nagebootst als maer mogelijk? Weinige maenden voor onze komst had de bekoorlijke Fanny Essler zich hier op de tooneelplanken vertoond, en nu begreep ik hoe het publiek zoo op hare kunst verliefd was. Ik hoorde niets dan bravo, bravi, brava, en die zoo gezegde onbeschaefde Russen waren vol vuer en gevoel voor het schoone en bevallige. Die barbaren zijn waerachtig fijne kenners en opregte liefhebbers.
Wij waren overeengekomen den zaterdag te Pawlofsky op het buitengoed van den bankier Thal door te brengen, en zouden 's morgens vroeg ons met de spoorbaen naer Zarskoje-Selo begeven. Het hof bragt daer den zomer door, en men vierde juist dien dag het verjaerfeest van 's Keizers krooning. Ja maer, er was spraek van vroeg opstaen, wilde men ten zeven ure vertrekken, en dit viel juist niet in mijn zwak. Laet slapen gaen en ook in evenredigheid opstaen was mijn leven; ik had Jan Deckers en zijne spreuk uit Die Dietsche Doctrinale,
Ledicheit seldi altoes vlien,
Wanter vele arghe af ghescien,
| |
| |
geheel uit het oog verloren, en toen de prof. mij met het krieken van den morgen uit de dekens wilde lokken, en mij onder andere predikatiën, met denzelfden schrijver voorhield:
Voert soe seit ons her Seneca,
Dat hi sottelec hem keert,
gaf ik ten antwoord dat Seneca die malle gedachten zeker in slapelooze nachten had geboekt; ik nog te grooten vaek had om zoo vroeg op te staen, en mij, wat arghe er ook af ghescien mogt. nog eens sottelec zou omkeeren. Bij eene tweede aenmaning kwam ik eindelijk knorrepottend te voorschijn, maer gelukkig nog tijds genoeg om haest-jegaeuw met mijn reisgezel en M. Leary naer de spoorbaen te spoeden.
Op een uertje bragt de spoortrein ons tot Zarskoje-Selo. Even als Versailles voor den tijd van Lodewijk XIV slechts een onnuttig moeras was, zoo stond het ook voor ettelijke jaren met Zarskoje-Selo gelegen. Onder Catharina en Elisabeth was het een zeer gering buitengoed; maer Catharina II, riep de kunst ter hulp der natuer, en nu schiep zij het trotsch gebouw dat thans nog door den Keizer als zomerverblijf wordt bewoond, en omringd is van bosschen, wandeldreven, tuinen, heuvels, watervallen, grotten, alles door menschenhanden aengevoerd, en eene welgelukte nabootsing der schilderachtigste natuer. Het paleis zelve is verschrikkelijk groot; langs den kant van het park telden wij niet min dan honderd en zes vensterramen. Het voorplein werd besproeid, bereid voor de groote parade welke na den kerkdienst zou plaets grijpen, en elk oogenblik kwam een renbode, of feldjager, gezeten op die ongelukkige postkarren, aengereden.
Het was zoo wat half elf toen wij ons aen de hofkapeldeur aenboden, waervoor een lakei in groote liverei wacht hield; tegen alle vermoe- | |
| |
ding werden wij nog al gemakkelijk toegelaten. Het is hier zaek u te zeggen hoe eene kerk van den griekschen eerdienst er uit ziet: Deze was, zoo als meest alle andere, van Byzantijnsche bouworde: Zij dragen meer of min koepels, gewoonlijk vijf, welke van binnen met eene fresco-schildering bedekt, en van buiten verguld of verzilverd zijn. Er is slechts een altaer, en dit is voor de oogen der geloovigen verborgen door eene scheiding, Iconostasis genaemd, in welks midden eene dubbele deur, waerachter een rood gordijn, als ingang voor den priester, en bezijds twee kleine deurtjes, voor den diaken en subdiaken. Dit beschut verbergt eene kleine tafel, bedekt met fijn lijnwaed, waerop eene rijk-bewerkte zilveren of gouden tombe, het Heilig Graf voorstellende, benevens het evangelieboek, en eenige reliquiën, voorts is de geheele kerk, muren, kolommen, maer vooral de iconostasis met schilderijen behangen, welke, het zij den Zaligmaker, dezen of genen Griekschen Heiligen, veelal Nikolaes, Bazilius, Alexis, maer bijzonder de Moeder Gods voorstellen. Deze stukken behooren allen tot de oude Grieksche school, namelijk, gezigt, handen en voeten zeer fijn geschilderd zijnde, het overige bedekt met vlak verheven uit goud of zilver gedreven plaetwerk, veeltijds met edelgesteenten versierd.
De kleeding der priesters bestaet in eene bruin-, zwart of violetkleurigen tabbaerd, met lange en breedgeplooide mouwen, een hoed met ronden boôm en breeden platten scherm, voorts een' goudgeknopten wandelstok van vijf voeten hoog. Deze kleedij, gevoegd bij den langen baerd en het hair, dat, midden op het hoofd met eene vrouwen-scheiding, in breede, gekrulde vlokken op de schouderen daelt, geeft den pope een zeer achtbaer voorkomen.
Wat ik voor de kerken in het algemeen hier zegde, is ook op de hofkapel toepasselijk: Bij het inkomen zagen wij vele dames en heeren in groot hofkostuem; eenige officieren, die zich met ons aen den
| |
| |
ingang hielden, gaven bereidwillig uitleg van alles: Voor de iconostasis stonden, op twee reijen verdeeld, de kapelzangers, in 't rood gekleed, met den degen op zij, en naest hen de koorknapen, in dezelfde kleedij, doch zonder degen. Zij zongen eenige gebeden, maer met zulk eene juistheid, en ineensmelting van stemmen, dat ik waerlijk door die zoete melodij werd geroerd. De basstemmen begeleidden den tenorzang, in vervanging der instrumenten, van welke men zich in de Grieksche kerk niet bedienen mag. Een bisschop, eerbiedwaerdige grijsaerd, die den dienst verrigtte, werd daerin door eenige priesters, allen in de rijkste koorkleeding, geholpen.
Na een half uer wachtens, gedurende welke de zangen hadden opgehouden, kwamen de staetsdames langs eene binnen-zijdeur in, onmiddelijk gevolgd door de drie Grootvorstinnen Maria, Olga en Alexandrina, waerna Keizer Nikolaes, vergezeld van zijne drie jongste zonen en den Grootvorst Alexander, troonopvolger van Rusland. H.M. de Keizerin was wegens ongesteldheid afwezig, en 's Keizers broeder, Grootvorst Michaël, kwam eerst later binnen. Allen plaetsten zich in 't voorste gedeelte der kerk, doch bleven staen, wijl er in de Grieksche kerk geen schijn van stoelen of banken te zien is. Dat is eene lastige mode, maer zij is zoo en anders niet.
Dadelijk ving het H. Misoffer aen. Dit is geheel anders dan bij ons, want wij konden uit de plegtigheden niet wijs worden. Niemand bedient zich van een gebedenboek, maer buigt eerbiedig neêr, zich voor de borst slaende en zich herhaeldelijk kruisigend, met woorden die zoo wat gelijken aen ons peccatores, te rogamus audi nos. Daerin bebestaet geheel het gebed, en de Keizer gaf hier het goede voorbeeld met zich voor 't minst drie honderd werf aldus te teekenen.
Keizer Nikolaes, om eerst van zijne uiterlijke hoedanigheden te spreken, is vast de schoonste man van zijn rijk. Van eene rijzige gestalte, trotsche houding, fier gelaet; zijne adelaersblik is zoo scherp- | |
| |
doordringend, dat men onwillekeurig de oogen moet neêrslaen. Hij is een Vorst, voor den troon geboren, zijns alvermogen bewust en van het zelfgevoel zijner grootheid doordrongen. Hij weet dat hij de magtige Alleenheerscher is, die over millioenen den gebiedenden schepter zwaeit. Slechts één bevel, en de vermogendste onderdaen wordt balling in Siberiën; één wenk, en de nederigste slaef is tot de grootste waerdigheid verheven; met een woord 's Keizers wil is het hoogste gebod. Dit heet opregt eenheid in het Bestuer. Van 's Vorsten andere hoedanigheden wil ik u later nog een woordje aenstippen. De Grootvorstinnen zijn alle drie van eene uitstekende schoonheid, vooral de prinses Olga, terwijl de troonopvolger en zijne broeders, zwakker van gezondheid, ook min schoon van gedaente voorkomen.
Onder den dienst werd de Keizer, Hoogstdeszelfs Gezin, en voorts de aenwezigen, waeronder ook wij, bewierookt; op het einde der Mis naderde de bisschop den Vorst, bood hem twee gewijde broodjes aen, welke Z.M. aenvaerdde, na den eerwaerden grijsaerd de hand te hebben gekust, waerna hij den hofstoet vriendelijk groette en zich met zijn gevolg verwijderde.
Aen de parade, die na de kerkplegtigheid moest plaets grijpen, werd uit hoofde van het slecht weder geen gevolg gegeven. Wij waren echter niet bang van den vallenden regen en gingen, zoo als men zegt, tusschen de druppeltjes heen, door het park naer het arsenael. Ja maer, daer wij geene toegangkaert hadden hoorden wij ons den ingang weigeren, welke alleen den zon- en woensdag publiek is. Na veel gekibbel tusschen den poortier en den loonknecht, zegde deze op een' bedrukten toon, hoezeer het hem speet dat voor hooge personaedjes, Engelsche Mylords als wij, de merkwaerdigheden van het arsenael ongezien zouden blijven. Deze kleine leugen had den besten uitval: De deuren werden ons geopend, en de nieuwbakken Mylords trokken daer binnen. Ik weet niet waerom men aen dit lief paviljoen, in zui- | |
| |
ver Gothischen stijl gebouwd, den naem van arsenael heeft gegeven; althans wij zagen daer zeer fraeije dingen: Oud-Russische, Turksche, Perzische, Indiaensche wapenrustingen; helmetten en pantsers die aen Karel V, Franciscus I en Lodewijk XI hadden toebehoord, het kostelijk krooningsgewaed van Keizer Nikolaes, eindelijk en wel het schoonste zegeteeken van allen, een zilveren thee-stel, door Napoleon, tijdens de vlugt uit Moskau, verloren; voorts twee kostbare zadels en tuigen, door den Sultan, bij den vrede van Hadrianopel, aen Z.M. vereerd. Deze laetste vooral zijn schitterend van edelgesteenten en rijkbewerkte gouden borduersels.
Zoetjes aen werd het tijd naer Pawlofsky te trekken, en op een kwartier-uers waren wij daer. Mr. Thal was ons wachtende met zijne echtgenoote en broeder; hij onthaelde ons, op de vriendelijkste manier, benevens M. Leary, die zich overal meê wist in te dringen. Het uitstapje naer Pawlofsky, het heen en weêr drentelen, had onzen eetlust zoo dapper opgewekt, dat de woorden: aen tafel! ons hoogst welkom waren.
Behalve de kaviahr, waertegen de prof. eene gewettigde puist voerde, was de tafel zoo goed opgediend als bij ons; eene vrolijke vrijheid, gelijk meestal buiten de stad, heerschte over den disch, waervan de strenge étiquette gebannen scheen. Een Engelsch edelman, benevens een Italiaen, met name Eugenio Pizzolato, beide vrienden des huizes, waren mede aengezeten. De Engelschman was een zeer deftig en ingetogen mensch, die veel scheen te mediteeren, dus ook weinig sprak; de Italiaen daerentegen had alles te zeggen: Hij was een dwerg, naeuwelijks drie voeten hoog, en stond bestendig op de teenen, met het ligchaem in eene vooroverhellende houding, even als een vechtens gereed en kraeijend haentje. Zijn kroezend hair schoot wortels tot tegen de wenkbraeuwen; zijn neus verdween tusschen de bolle kaken, en deze waren op hun beurt door eenen overgrooten wit- | |
| |
ten halsdoek ingesloten, waeronder de hemdkraegjes, hard gestijfd en uitgezet als de zwaerden van een schip, bij elke halsbeweging onvermijdelijk door zijne ooren sneden. Voorts was hij liefhebber van kostbare kleinoodiën: Zijn vingers staken vol ringen, een groote halsketen slingerde hem op de borst, en uit het broekzakje hing een lange darm van gouden schakeltjes, waeraen een bos horologiesleutels, ik weet niet hoeveel zegel- en andere ringen, mitsgaders een reukfleschje kwispelden, over den buik spartelden en dartelden, en een leven hielden als een klokkenspel. Alles wel ingezien behoef ik u het spreukje van Vader Cats niet te herinneren, om te bewijzen dat il signor Pizzolato even min fraei van leest als van geest was.
Na eten verzocht men den Italiaen ons eenige romances te zingen; hij greep daerop eene guitaer, stemde het speeltuig, snoot den neus, kuchte, rekte den halsdoek losser, zette zich na veel wisjewasjes op een stoel, en sprak: Zé vas santer oune zolie romanza, per etre agréable à l'illoustre zoziété. Na deze voorbereiding piepte hij een treurig beklag over de ongelukkige verkeering van twee gelieven, waerbij hij de halve toonen zoo akelig sleepte, dat zijn zang veel overeenkomst had met het opengaen van een ongesmeerde deur. Beleefdheidshalve werd hij nogtans toegejuicht, maer de Engelsche edelman zat altijd in diep gepeins op zijn voeten te kijken. Dit stond den signor niet aen: ‘Mon honourable ami il n'a pas entendou ma romanza?’ - No, je étais toujôr dans le pensement à moi.’ - ‘Mon ser ami il médite touzours?’ - Yes, c'était le méditéchen.’
Maer Pizzolato is hoogst te onvreden omdat zijn vriend naer de romanza niet heeft geluisterd; hij is inwendig nijdig en belooft zich den Engelschman eene poets te bakken. Hij neemt den oogenblik waer dat Mylord op den grond staroogt, rukt zich het paruikje van het hoofd, en werpt dit eensklaps voor de voeten van zijnen vriend. Deze gaf een schreeuw, sprong op en riep: Je havais le tremblement de saisisse-
| |
| |
ment! Hoe grof deze aerdigheid was, moesten wij lagchen op het zien van Pizzolato, die in zijn blooten knikker zich van genoegen de handen wreef. Maer de Italiaen had gerekend buiten den waerd, zegge liever, buiten den hond van den huisheer, die onder de tafel lag, en denkende dat men apporte wilde spelen, als een pijl uit den boog vooruit schoot, de ongelukkige paruik opvatte, en er kwispelstaertend meê onder tafel kroop. ‘Ah dio, zé souis oune homme perdou! César manze ma perrouque! ah dio! ici, toute souite, César! ah dio!’ Dit herinnerde mij de uitroeping van Chapelain: O rage, ô désespoir, ô perruque ma mie! Maer Cesar heeft het sierlijk hoofddeksel onder zijne voorpooten, bromt gevaerlijk als men slechts naer hem wijst, en knabbelt zeer smakelijk aen de gezalfde lokken. De bemiddeling van M. Thal was noodig, om Pizzolato zijne paruik te doen terug bekomen; maer in welken staet! Ik had waerlijk medelijden met den armen drommel, wiens hoofd er nu uitzag als een versleten raegbol. Het huis stond als in oproer: de kinderen huilden, denkende dat er een vechtpartij op handen was; de hond blafte en beet naer allemans kuiten, en Pizzolato liep als een gek, zijn gladden knikkebol met beide handen vasthoudend; wij dachten dat onze tegenwoordigheid thans te veel was, namen derhalve afscheid van onzen bankier en trokken met de
spoorbaen naer Petersburg terug.
De vierde September, die een zondag was, had niet zeer veel om 't lijf: Nadat wij ons van de godsdienstpligten hadden gekweten, gingen wij de plegtigheden in de hoofdkerk der Heilige Moeder Gods van Kasan bijwonen, meer om het gebouw dan om de dienstoefeningen te zien, welke overigens dezelfde als te Zarskoje-Selo waren. De kerk werd gemaekt volgens een plan der St. Peters-kerk te Rome, en in 1811 voltrokken. Het voorportael, dat zich in twee halfronde vleugels uitstrekt, is gevormd door eene zuilenrei van zes en vijftig granietkolommen, voor welke wederzijds de metalen standbeelden van
| |
| |
Kutusow en Berclay de Tolly prijken. De twee hoofddeuren, uit brons gegoten en met vlak verheven beeldwerk versierd, zijn uitmuntend. Maer ook het binnenst doet voor het buitenst niet onder: De middenbeuk is van de twee zijbeuken door vier en twintig granietzuilen gescheiden en deze kolommen dragen de zegeteekenen, op de Franschen in 1812 en 1815 behaeld, de vaendels en standaerden welke zij gedurende den veldtogt in Rusland achterlieten, de bevelstaf van den maerschalk Davoust, benevens de sleutels der Fransche steden, drie jaren later door de bondlegers veroverd. Het altaerstuk met zijne toebehoordselen, alles van massief zilver, is een geschenk der Kozakken van den Don. Maer wat onze bewondering het meest verwekte, was het wonderdadig beeld (althans zoo heet het) der Moeder Gods van Kasan, schitterend van goud en edelgesteenten, voor ettelijke millioenen aen waerde, en berustend onder een' troon, door vier Jaspiskolommen geschraegd.
Een gedeelte van den morgen werd in het bezigtigen van die kostbaerheden doorgebragt; aen wandelen toch was niet te denken, want het weêrglas, dat daegs te voren twintig graden teekende, was op acht gezakt, en de lucht zoo goddeloos koud, dat wij niet wisten in wat kleederen ons te verwarmen. Na het etensbrokje van klokje een, zouden wij toch in gezelschap van M. Fourdrinier en zijne knokkelige dochter een uitstapje in open rijtuig doen. Deze wandeling leidde ons naer een eiland, door de kronkelingen der Newa gevormd, en aengelegd in der voege van eenen Engelschen tuin. Dat was waerlijk lief; men had zich in een lusthof van het Zuiden kunnen denken, had niet de nijpende koude ons aen het gure Noorde herinnerd, en van het ideael tot de wezenlijkheid terug gevoerd. Ook dwong de steeds toenemende regen ons tot den aftogt; ten vier ure waren wij bij Miss Wilson terug, en na eten ging ik, als naer gewoonte, den anders langen avond in den schouwburg korten.
| |
| |
De volgende morgen was bestemd tot het bezigtigen van het museum voor Natuerkunde en Wetenschappen. Na de kabinetten van Leyden, zijn deze de fraeiste welke ik immer zag, en welligt de eenigste in Europa waer, behalve de gewoone verzameling van dieren uit alle werelddeelen, ook nog een volstandig geraemte van den vóórzondvloedigen Mammouth bewaerd wordt. De minerael-, munt-en medaille kabinetten zijn ook de moeite waerd, benevens eene verzameling van Chineesche zeldzaemheden. In een bijzonder daertoe bestemd lokael wordt bewaerd al wat aen Peter den Grooten heeft toebehoord of door hem vervaerdigd is; zoo, bij voorbeeld, de modellen zijner eerste schepen, de werktuigen van welke hij zich bediend, de kleine kunstvoorwerpen welke hij gemaekt, ja tot de kleedingstukken welke hij gedragen heeft. Dit gedeelte des museums is van eene groote waerde en verwekte hoogst onze belangstelling. Als men de lompe wapenen, grove kleederen, met een woord al het barbaersche van Rusland voor den tijd van Peter den Grooten, aen den verfijnden smaek van zijne eeuw wil toetsen, en de vorderingen naspoort welke dit land in zulk een kort tijdbestek in kunsten en wetenschappen heeft gemaekt, dan staet men verwonderd over dien snellen voortgang in volksbeschaving, en bedenkt welk groot genie er noodig was om eene natie, op min dan anderhalve eeuw, tot die hoogte te leiden. Dan roept men uit met Bilderdijk:
De Grootheid wortelt in geen lustige landouwen
Waar 't Westenwindjen door Thessaalsche myrthen zucht,
Maar wildernissen in bevrozen grond en lucht,
Waar strenge en felle klem des dampkrings mensch en dieren
Met moed en krachten stijft in zenuwen en spieren;
En ziel en lichaam, door geen weeldrigheid verweekt,
Met meer dan mannenmoed door 't ondoorganklijk breekt;
| |
| |
Waar 't lichaam, onverslapt, voor 't spinsel van de wormen,
In ruigen beerenhuid den neep der Noordenstormen
Belacht, schoon de adem-zelf om mond en baerd verstijft,
Daar is de stervling groot, die zijner waardig blijft.
Uit het museum voerde men ons naer de Preobrashensky kerk, alwaer de vaendels, in verscheiden oorlogen op de Turken, Perziërs, Zweden, en laetst op de Polen behaeld, de wanden versieren. Ook het hek rondom de kerk is zeer aerdig uit veroverde kanonnen, geweeren en kettingen samengeschakeld. Van daer bezochten wij het houten huisje dat Peter de Groote zich aen de boorden de Newa had gebouwd. Het is geheel overdekt door een gebouw en gaenderij van klinkers; op zich zelve genomen is het niet veel bijzonders, maer als gedenkstuk zeer merkwaerdig. Het Taurisch Paleis dat wij daerna zagen, is heel wat anders: Catharina II schonk dit prachtig gebouw aen haren lieveling Potemkin, ik weet niet meer ter welke gelegenheid. ‘Potemkin (zegt Marmier) was van eene reuzige gestalte, lief en zachtaerdig van gelaet; even verwonderlijk door zijn spierkracht en groote ligchaemsvormen, als door de zoete uitdrukking van zijne blaeuwe oogen, een man als 't ware geschapen om een kozakken leger aen te voeren, en het hart eener vrouw te verwonden.’ Catharina, die bij al hare goede gaven, toch ook zekere zwakheden kende, had het nog al hoog op met dien mijnheer Potemkin, en deze kweet zich van den rol welke de schoone Leycester eenmael bij Elisabeth, de koninginne-maegd, zoo zij zich noemde, gespeeld had. Nu, dit zijn huisselijke zaken, die noch u noch mij raken, en waerover ik het gordijntje schuif. Althans Catharina is eene groote Vorstin geweest, en hare gedachtenis bij de Russen eerbiedig bewaerd gebleven. In het Taurisch-Paleis worden de balfeesten van het hof gegeven. De danszael is vijfhonderd voeten lang en aen dezelve paelt eene broeikas,
| |
| |
met de heerlijkste en welriekendste planten gevuld. Zoo zegde van der Hoop:
Heel de danszael is een lustdreef, is een bonte bloemwarand.
Aan de witte marmren zuilen praalt een dichte loofgyrland,
Uit wier donkergroene schaduw, rozen, myrthe en dahlia.
Lieflijk geuren, als de bloemen in het zoetst Arkadia.
Ik was al moe gezien, maer toch niet zoo goed of ik moest nog mede gaen, liever gezegd rijden, naer de vestingkerk, begraefplaets der Russische vorsten, te beginnen met Peter den Grooten. Schoon wij nu den dag deftig besteed hadden, bleef er nog tijd over om eene kleine wandeling te doen in een openbaren tuin, te midden der stad, en die, schoon veel grooter, wel iets heeft van het park te Brussel. Daermeê ging de Maendag slapen en wij met hem.
De Dingsdag bragt geene verandering in de luchtgesteltenis bij: het weder was altijd bitter koud; zelfs had het dien nacht frisch op gevrozen. In min dan acht dagen, twintig graden verschil op het weêrglas, ziedaer van die buitenkansjes welke aen Rusland eigen zijn. Wij wilden toch niet t'huis blijven, maer het open rijtuig vonden wij wat winderig, en bibberden daerin dat onze tanden kletterden. Ik ging eens kijken of de post ook brieven voor ons in bewaring hield. Wij hadden immers uit elke hoofdstad regelmatig naer huis geschreven, en verwachtten antwoord te Petersburg. De prof. vond inderdaed een brief van den hoog eerwaerden heer Rector der Leuvensche Hoogeschool, ik een van mijne ouders; daermeê waren wij zeer in onzen schik, behalve echter over de vracht, welke wij zoo wat vijf en twintig franken betaelden. Wat belieft u? en komt u de briefwisseling ook niet wat gepeperd voor?
De Noordewind, die als een dollemanskind in onze ooren fluitte, belette ons toch niet het arsenael te gaen opzoeken. Wij zagen daer,
| |
| |
behalve eene geduchte portie grof geschut, ook nog wapenen van alle slag, van de oudste tijden tot de hedendaegsche uitrusting, de plannen van verscheidene vestingen door de Russen veroverd, eindelijk een berg geweeren, sabels, kleederen, met een woord, heel de noodige santekraem om vijf en dertig duizend man kant en klaer op oorlogsvoet te stellen. Dit alles is keurig netjes onderhouden. Van daer bragt men ons naer het klooster van St. Alexander Newsky. Peter de Groote was er de stichter van, en deed in 1712 de overblijfselen van zijnen voorganger, St. Alexander Newsky, daer heen brengen, ten einde de Russen meer en meer aen de nieuwe hoofdstad te hechten. De tombe welke zijne asch dekt, uit louter zilver gedreven, weegt 3250 pond. Dit was voorzeker zeer fraei, maer ik had veel te koud om alles op mijn gemak te beschouwen, en op onzen terugkeer moest de prof. met alle geweld eene bont-winkel binnen, om mij in het koopen van eenen pels raed te geven. Mijn keus viel op een zak martervellen, dien ik mij voor 450 roebels aenschafte, en welke ons op de reis naer Moskau hoogst te stade kwam.
Voor den Woensdag waren wij bij den Nederlandschen gezant, baron de Mollerus op het middagmael uitgenoodigd; maer meer ook deden wij dien dag niet, want zoo mooi als het weder tot nu geweest was, zoo leelijk brak het thans op: Kom aen, ik zie het wel, de Beggijntjes van Braband, die zoo fel voor ons zouden bidden, vergeten ons geheel en gansch! Het regent, het dondert, het stormt, het is een weêr van de zeven duivels! Een felle westen wind jaegt de wateren der Newa stadwaerts, en dat is niet zeer geruststellend als men bedenkt dat Petersburg door die zelfde Newa kan weggespoeld worden. In 1726, 1752 en 1777 gaf zij daer een staeltje van; maer de ergste overstrooming was die van den 17 Nov. 1824, toen de rivier tot de eerste verdieping der woningen opsteeg, geheele huizen wegspoelde, en duizende menschen in hare wateren deed omkomen. Zoo zegt
| |
| |
Poot ergens:
Het groene zeenat dringt en berst verbolgen in,
En klimt met gryze baeren:
Die werpen 't lichte schuim aen 's hemels steile tin,
En weeten van geen rust, noch denken op bedaeren.
De logge dyken zyn nu losser dan de stroom.
Hoe zal men d'inbreuk weeren?
't Wanschapen watervee weidt zonder pael of toom;
Hier helpt geen heiwerk, hooft, noch wigt van hechte beeren.
Dus dryft het vaste lant met vliet en zee gemeen.
Wat legt het diep verdronken!
De steden zien verbaest rontom haer muuren heen,
Slechts scholpent nat, alsof heur d'aerdboôm waere ontzonken.
De schade werd toen op honderd milloen roebels begroot. Wij gingen eens zien hoe de Newa aen 't spooken was, en waerlijk het ging er schuw toe. Te middag lieten wij ons aen het gezantschap vinden, alwaer de baron Mollerus ons vriendelijk te gast ontving, en mij in 't bijzonder aengenaem verraste met de kennismaking van den jongen graef van Bylandt, gezantschap-sekretaris. Z. Exc., na een zeer onderhoudend gesprek, waerin hij zich hoogst ervaren in onze oudere en nieuwere letterkunde toonde, deed ons aenbod van allerlei dienstbewijs, en de graef van Bylandt verzocht mij, voor den avond van den volgenden dag te zijnent.
Het gelukte ons den Donderdag het kunstkabinet van den Keizer te zien, hoezeer, zoo als ik u vroeger reeds gezegd heb, alles nog overhoop lag. 1692 kostbare schilderstukken, van de oudste en meest beroemde meesters, zijn daerin besloten. Zoo bewonderden wij de H. Familie van Raphaël, te Londen voor een half millioen roebels aengekocht; een Christus van Leonardo da Vinci; de Verloren Zoon
| |
| |
van Salvador Rosa; Caravaggio's Zanger; St. Marcus van Dominichino; eene heilige Familie van Guido Reni; negen en dertig schilderijen van Rembrandt, waeronder eene Kruisafneming, en vooral veel Murillos. Rubens, Van Dyck, Van Ostade, Wouwermans, Mieris, Van der Werff, Gerard Dow waren er verscheiden mael vertegenwoordigd; ook van Snijders bestond er eene geheele verzameling. Acht en veertig zalen in denzelfden bouw zijn gewijd aen eene verzameling van tien duizend kameën, edelgesteenten, de nabootsing der kartons van Raphaël uit het Vatikaen, kunstplaten door de eerste meesters op stael, hout, koper, of door sterk-water geëtst, benevens eene groote boekerij, in welke de gansche afzonderlijke bibliotheken van Voltaire, Diderot, d'Alembert en Büsching versmolten zijn. Ik moet u niet zeggen dat het bezien van zoo veel merkwaerdigheden ons een geruimen tijd bezig hield, en wij schier den ganschen dag daeraen besteedden.
Een uitstapje naer Peterhoff hadden wij voor den Vrijdag bewaerd, maer mijn Gezant had ons dit reisje sterk ontraden, terwijl de heer Thal met een es lohnt sich nicht ons in het gevoelen versterkte van stilletjes t'huis te blijven. Ten andere was het weder, schoon bedaerder dan de vorige dagen, toch maer killig en grillig. Ik vergenoegde mij met eenige bezoeken af te leggen bij den Deenschen gezant, graef von Plessen, den baron de Palmstjerna, gevolmagtigd minister van Zweden, den baron de Mollerus, en de heeren sekretarissen van de twee laetste Gezantschappen. De prof. schreef inmiddels druk aen zijne reisnoten.
Daer brak de zaterdag aen, en op dien dag zouden wij naer Moskau vertrekken; niet dat wij nu in Petersburg alles gezien hadden; ver zij van daer: maer wij stelden het overige uit tot onze terugkomst van de Heilige Stad. Onze plaetsen waren reeds lang aen het posthuis besproken en betaeld; er bleef ons dus over eenige toebereidselen te
| |
| |
maken, en dat was gaeuw gedaen; Miss Wilson werd gelast onze koffers te bewaren; slechts het daeruitgenomen allernoodigste, werd in een reisvaliesje geborgen. M. Leary die niet op Petersburg terug kwam, maer de reis in barbaersche streken wilde voortzetten, bad al zijne plunjes met zich. Een drowschky laedde de pakkaedje op, en nu stapten wij met verhaesten tred naer den postwagen, die op klokslag zes ure vertrekken moest. Wij liepen op een drafje, uit vrees van te laet te komen, terwijl de onverduldige M. Leary, die achter op den drowschky, boven al het goed gesprongen was, den ongelukkigen voerman, met gesloten vuist in den rug geduchte opstoppers uitdeelde, om hem tot voortrijden aen te sporen.
Voor de keizerlijke posterij heerschte er eene groote verwarring, en geen wonder: want op een en hetzelfde uer reden wel tien briefposten af naer alle hoeken des rijks. Drie plaetsen in dien van Moskau werden door ons ingenomen, de vierde door een Russischen officier; nu klonk het: Voorwaerts, marsch, en weg waren wij! Adiusias!
|
|