Ernst en boert(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende In het album van J. Van Harderwijk, R.Zn. Hoe nijdig 't kwakken, dat, uit Neêrlands waterkom, Als wraekgeschrei ten hemel klom, Valsch-krijschend u in de ooren gromm'; Hoe uit hun kikkersloot, verwilde dichtrenscharen Van de averegtsche soort, ten stormtogt uitgevaren, Met knevels, puntbaerd en verwaeide kroezelharen, Zich tegen u in 't harnas gâren, En zege rofflen op hun trom; [pagina 91] [p. 91] Zie gij, van Harderwijk, naer de arme martelaren Van de allerslechtste zaek, met medelijden om, Maer stoor u niet in 't minst aen al hun windgebrom. Door ondervinding rijp, en door de leer der jaren Vergrijsde priester in het choor der harpenaren, Aen d'ingang van het Heiligdom Als voorpost daergesteld, om d'erfschat te bewaren, Houd trouwe wacht, en weer van Phoebus kunstaltaren, Den opgeruiden schendrendrom; En wie van hen, door stout u in 't gezigt te staren, Zijn rijmelpoespas denkt te klaren, Ontruk gij hem de romantieke mom; Wil 't slagzwaerd der kritiek hem op den rug niet sparen: Verbreek zijn lier, vorm u een geesel van heur snaren, En zweep voor eeuwig zijn verbleekte zangster stom. 1846. Vorige Volgende