Ernst en boert
(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
Van 't satijn der wangen spruit;
En heur tooverwoord is zachter
Dan de stem van d'engel-wachter
Die de heemlen ons ontsluit,
Warmer dan de zomerasem,
Geurger dan der vruchten wasem,
Reiner dan het harpgeluid,
Zedig als de bloem der heide:
Zeg mij, zuster, kent gij beide
Kinderen van Noord en Zuid?
Kinderen van Zuid en Noord:
't Noorden schonk hem 't dichterleven,
En de zuiderlijke dreven
Hebben ook zijn lied gehoord;
Want hij heeft bij 't gave-erlangen,
De ongedwongen zielezangen
In den boezem niet gesmoord;
Maer met stroomen vuers in de aderen,
Sprak hij in de tael der Vaderen
Menig ongekunsteld woord.
| |
[pagina 94]
| |
Tokklend roert hij nog de snaren,
Tot de zang der hemelscharen
In de sfeer van hooger oord
Eenmael hem en haer geleide:
Zeg mij, zuster, kent gij beide
Kinderen van Zuid en Noord?
1841. |
|