Deze beide dialectbewerkingen van bestaande gedichten verschenen samen met nog drie andere (‘De Zjwerver’ nao Just. Kerner, ‘Aafscheid’ nao V. Feuchtersleben en ‘'t Wit Hert’ nao L. Uhland) in Limburg's Jaarboek 4 (1896) 246-250 (de beide hier opgenomen gedichten op 246 en 247). De concepten van deze dialectgedichten worden bewaard in het archief van het Bisschoppelijk College te Roermond, waaraan Luyten als muziek- en pianoleraar verbonden was (zie G.H.A. Venner, Inventaris van de archieven van het Bisschoppelijk College te Roermond, Roermond 1972, 43, nr. 575).
Men leze ‘sjoon’ voor ‘schoon’, ‘ae’ voor ‘ää’ (b.v. in ‘bläädjes’) en voor ‘è’ (b.v. in ‘lèveslöst’), ‘ie’ voor ‘ii’ (b.v. in ‘bii’), ‘äö’ voor ‘oeu’ (b.v. in ‘hoeur’, door Luyten aan de Franse spelling ontleend, vgl. ‘coeur’) en ‘uu’ voor ‘ü’ (in ‘bekrüpt’).
Jos. Luyten (1850-1921). Dit portret van de veelzijdige artiest dateert uit 1903.