ter strofe 1 vers 3: primus rex ltaliae, strofe 7, vers 10: thesaurum aurum’; de eerste correctie is blijkbaar niet doorgevoerd!). Zowel de Latijnse cantilena als de Nederlandse vertaling werden in 1866 door de firma Langenhuysen, de uitgeverij van Alberdingk Thijm, gedrukt en zij beleefden vele herdrukken. Daarnaast werd het Piuslied in tal van talen vertaald: Duits, Frans, Grieks, Italiaans, Spaans, Engels, Pools, Russisch en Chinees. Het lied is vol verwijzingen naar de politieke ontwikkelingen in Italië, die samengevat kunnen worden onder de term ‘Romeinse kwestie’. De positie van de paus als souverein wereldlijk vorst werd steeds meer bedreigd door het Italiaanse eenheidsstreven en door de liberale staatkundige denkbeelden, die zich verzetten tegen een kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder als wereldlijk vorst. In het revolutiejaar 1848 was ook in Rome een opstand uitgebroken, die de paus dwong om vermomd de stad uit te vluchten en 17 maanden als balling in Napels te leven. In januari 1849 werd in Rome de republiek uitgeroepen. Na een militair ingrijpen van Oostenrijk, Frankrijk, Spanje en Napels werd de paus door de conferentie van Gaeta (van 30 maart tot 22 september 1849) weer in zijn macht hersteld. Hiernaar verwijzen de verzen 7 t/m 12 van strofe IV: ‘Uit Gaëta/heft de balling’
enz. De positie van de paus bleef evenwel bedreigd. In 1859 brak de Italiaanse oorlog uit en werden gedeelten van de kerkelijke staat ingenomen, en in 1860 werd Victor Emanuel tot koning van Italië uitgeroepen. Smiets polemiseert hiertegen in het lied (strofe I, vers 3) door de paus ‘verus rex Italiae’ te noemen. Om zijn grondgebied te beschermen riep de paus in 1861 op advies van mgr. Xavier de Merode een eigen vrijwilligersleger in het leven, dat der ‘zouaven’. Van de circa 10.000 zouaven die tussen 1861 en 1870 dienst hebben gedaan, was naar schatting éénderde uit Nederland afkomstig. Van Smiets' lied, en vooral van de laatste strofe waarin de paus als veldheer wordt voorgesteld, zal onmiskenbaar een wervende werking op aspirant-zouaven zijn uitgegaan.
In 1873 reisde Michael Smiets naar Rome om een exemplaar van zijn lied aan de paus aan te bieden. A.H.M. Ruyten vertelt daarover: ‘Van die Roomsche reis kwam hij nooit uitverteld. Ook dan verloochende zich zijn onuitputtelijke humor niet. Hij kruidde zijn verhaal met kwinkslagen, tastbare overdrijvingen, onmogelijkheden, die evenwel aan het belangwekkende van het geheel niet de minste afbreuk deden. Doch wanneer hij sprak van de gelukkige oogenblikken, bij den “Paus der Jubileën” doorgebracht, dan kwam er iets roerends in zijn stem; zoo onuitwischbaar diep was de indruk, dien de groote Paus op zijn dichterlijk gemoed had gemaakt. En als hij sprak van het afscheid, toen hij voor Pius nederknielde, en de Heilige Vader hem de hand op het hoofd legde met de woorden: “Mon fils, restons toujours unis!” waarop hij antwoordde: “Trèssaint Père, à la vie, à la mort!”, dan sprong er een traan in zijn oog, die getuigde van zijn kinderlijke liefde en diepe godsdienstige gevoelens. Uit de Eeuwige Stad keerde hij terug met den titel van “Doctor S. Theol. et hist. univ.”, hem door Z.H. geschonken.’ (Dichtwerken van wijlen Dr. Michael Smiets, verzameld en met een Levensschets van den Dichter uitgegeven door A.H.M. Ruyten, Roermond 1877, XV. De Cantilena met Nederlandse vertaling is daar te vinden op 122-131.)