De bloom kriigt 's morges heuren douw,
De kwakvaors zwumt in 't naat,
De hommel zingt den heelen daag,
Ich g'luif, ze is altiid zaat.
En altiid, altiid 's aoves laat
's Naomiddaags, 's morges vreug
Zit ich mer ronjdom in 'et mael,
En 't mael - dat is zoo dreug!
Lest had ich ins ei stöksken in
Zoo van ei glaas of teen;
Miin leefste zag: ‘Gank, schaer dich weg!
Ich kan dich neer meer zeen!’
Det zoo get eemes durstig maakt,
Det sprikt toch waal van zelf -
Ich ging ouch weer de herberg in
En dronk-t-er dao nog twelf!
Dit vrolijke drinklied verscheen in de bloemlezing van de neven Joh. A. en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel. Neder-duitsche dialecten in dicht en ondicht,, Groningen 1882, deel I, 406-407; in de tweede druk (Groningen 1906) 324-325. Het werd eveneens opgenomen in: J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal. Deel 1: De sociologische structuur der Nederlandsche taal. Eerste Boek: De locale taalkringen, Nijmegen 1913, 182. Ook werd het nog eens afgedrukt in Veldeke, jg. 20, nr. 113 (juni 1946), 75-76. We hebben het letterlijk overgenomen, met uitzondering van twee aperte drukfouten, die we gecorrigeerd hebben. Een andere, meer beknopte versie, komt voor in een poëziealbum van Seipgens, dat bewaard wordt in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag. Zij is daaruit gepubliceerd door Paul C.H. van der Goor, ‘Emile Seipgens in de Juffrouw Idastraat’, Veldeke 47 (1972) nr. 5/6, 16. Het gedicht is in het album gedateerd in 1870. We hebben hier niet gekozen voor de versie uit het Haagse autogram, maar voor de uitgebreidere versie uit de bloemlezing van de neven Leopold, en wel omdat aangenomen mag worden dat de toevoegingen in de gedrukte versie door Seipgens zelf zijn aangebracht.
‘Pei’ in strofe 2 betekent loon, betaling. ‘Ei sjtökske in höbbe’ in de laatste strofe betekent een stuk in de kraag hebben.