De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Dr. Pierre J.H. Cuypers
| |
[pagina 90]
| |
dan van welk zijner geschriften ook stellig het bekende woord moet gelden dat ‘de stijl de mensch zelf is’. Den 15den Maart '59, den 1sten verjaardag zijner zuster Antoinette, die toen sinds een twaalftal dagen mijne overgetelijke echtgenoote was geworden, schreef hij ons: | |
Lieve Zuster en Broeder!Laat mij alsof Ge nog Bruid en Bruidegom waart, voor 't laatst de vrouwe 't eerste noemen - om dat ze heden toch weder de feestkroon draagt. Lieve Nen!Ga naar eind1) onze gelukwensch ten huidigen hoogtijde heeft een belangrijke beteekenis. Zoo Ge thands het uur uwer geboorte viert - dan is dit uwe geboorte in een hoogeren maatschappelijken rang dan dien Ge tot dus verre bekleed hebt. God zegene die geboorte! De jonge en toch al zoo trouwe liefde van uw Pierre zij de morgenzon die u verwelkomt; gelijk de tegenwoordige hier in het Noorden nog wat ruwe Lentemaand al spoedig belooft plaats te maken voor zachter en balsemrijker seizoen - zoo moge uw dertigste jaar, bij het aangroeien der daaraan toe te voegen maanden, de voorbode wezen van steeds lieflijker zomergroen, eene warande van huwelijksheil welvend over U en uwe dierbaren. - Het moet u niet verwonderen, dat ik dezen eerst hedenGa naar eind2) schrijf, en Gij hem dus pas later ontvangt. Waar zoû het heen, als ik een vriend in Tobolsk had, die in Augustus verjaarde - en ik zoû mijn felicitatiebrief in Maart moeten schrijven! Zoolang Ge dus niet zorgt, dat er een stoomzuchtjenGa naar eind3) of wat zich alle dagen met het overwaayen der brieven belast - zult Gij moeten dulden, dat we de stalen wet van logika en postvertraging subisseeren.
Te ‘Kerstavond’ '60 begon hij een brief aan zijn zuster, met deze, innig door hem gevoelde gemoedsuiting: | |
Lieve Nen!Dat schrijven van 't woord Kerstavond - maakt me weemoedig. 't Is alles goed, gelijk het is, en beter dan vóór jaren; maar toch - ik betreur dien heerlijken Kerstnacht, waarin we op zoo'n zoete, Godgevallige wijze het nieuwe jaar, met al zijn voor en tegen, zijn rijpe graanoogsten en stormvlagen, zijn kleine en groote, pijnlijke en bitterzoete teisteringen des gemoeds openden. Dat is voorbij - onze fiere en inwendig-vrome Lambert zingt niet meer met zijn in de hoogte enigszins broze, baritonstem ‘O Jesu, die 't Heelal behoudt!’Ga naar eind4) Pauw, met zijn ijver, komt niet meer, na nog eenige andere vroegmissen meêgezongen te hebben, bij ons in de ‘bakkies’ magnificat triolizeeren; - Gij eindelijk zet de kerk niet meer beurtelings in gloed en tranen. Onze sterke, zelfstandige, voor u wel wat harde (maar 't heeft je niet geschaad, integendeel!) zoo hoog achtenswaardige broeder is op 31 jaar neêrgeduizeld in de doodsponde; Gij zijt uwe bestemming, en eene volschoone! deelachtig geworden; Pauw - is voor mij wechgevallen... God geve mij wat troost! | |
[pagina 91]
| |
Een halfjaar later was de questie van de restauratie der Loterijzaal te 's-Gravenhage in vollen gang en Jozefs verontwaardiging over de aanstaande schennis van dit historisch heiligdom op het kookpunt. Alles moest in beweging gezet om die nog, zoo mogelijk, te voorkomen. ‘Saturdag’ 11 Mei '61 schrijft hij uit Hilversum: | |
Lieve Nenny,Ik veradem thands een weinig. De laatste dagen, in zonderheid de Hemelvaartsdag, zijn besteed geweest aan het laden van verschillende batterijen, die achtereenvolgends op de kreatie van den grooten Delftschen ‘Architect’ R. zullen afgeschoten worden. Dat Heer zal weten, dat hij met ondergeteekende te doen heeft gehad. - Ik geef bij Fred. Muller een openbarenGa naar eind5) brief uit gericht aan de Kon. Ak.v. Wetens. en bevattende een formeele aanklacht der ‘Komm. voor de behartiging der Monumenten’, die (God betere 't!) dien zelfden R. als haar hoofdleider eerbiedigt. Vandaag zal Van Heukelom (die zijne motie tegen het Woordenb. goed te maken heeft) in de Tweede Kamer het Ministerie over het Haagsche schandaal interpelleeren. Het Oudhk. Gens. heeft een fiksche démarche bij den Koning gedaan, en reeds heeft R. zich moeten verandwoorden. Zijne ‘memorie’ daarover is een nieuw bewijs van zijn schaamteloze onkunde. Ik heb al de stukken, die op de slooping en herbouwing betrekking hebben onder de oogen gehad; ook een teekening van de thands in afbraak begriffen kap; ik ben stellig overtuigd dat die kap tot de XIIIe Eeuw kan opklimmen; ik weet zeker, dat ze van Middeleeuwsche konstructie is. Viollet-le-duc loopt hoog met haar weêrgaâ in het kasteel van Sully-sur-Loire, en onze kap heeft meer dan anderhalve spanning van gene. Ik heb ook de Maats. v. Letterk. tot petitionneeren aangespoord. Zoû er geen term te vinden zijn, dat de ‘Lelie’Ga naar eind6) een vertoog aan den Koning of de 2de Kamer richtte, waarin zij, konstateerende dat de nederl. Letterkunde tot den gewonen kring harer zedige werkzaamheden behoort, wel niet vreemd kan blijven aan iets wat met de roemrijke geschiedenis der Nederlanden of met eenige zusterkunst der poëzy op nederl. gebied in verband staat: dat zij daarom hare stem wenscht te verheffen ten einde den Koning of der Vertegenwoordiging den indruk kenbaar te maken, dien zij van de door het land verbreide mare (wegends den ondergang der Ridderzaal in 's-Gravenhage) ontvangen heeft. Het Genootschap wenscht te konstateeren, dat de limburgsche bevolking in 't algemeen, en de limburgsche letterkundigen in 't bizonder zich op het innigst betrokken voelen in al wat de glorie helpt staven van het gemeenschappelijk Vaderland, van het Rijk, waar het Hertogdom zich met zelfvoldoening eene provincie van weet, een lid van gevoelt. Het belangrijkst monument van openbaren burgerbouw dat wij bezitten, is de Zale of het Paleis, dat de deugd- en roemrijke Koning Willem de Tweede in 1250 met zijne Keizersburcht te 's-Graven Hage gegrondvest heeft en door zijn grootmoedigen Zoon Floris den Vden voltrokken is: Die Zale, waar Floris de Vden zijn Ridderorde van St. Jacob heeft ingesteld (verg. het onwederlegbaar betoog van den Bon van Lijnden van Heumen: ‘Brie- | |
[pagina 92]
| |
ven over de Ridderorde van St. Jacob’), waar, in 1651, de belangrijkste dagvaart van de Leden der nederlandsche Souvereiniteit gehouden is, welke de historie heeft op te teekenen. Vooral moet het Genootschap tegen de onwaarheid opkomen, dat hier een restauratie geschiedt. Neen, men verdelgt het charakteristiekste gedeelte van den bouw, om er eene niet te qualificeeren ijzerkombinatie (die niets gemeen heeft met den stijl der Zaal (zijnde ontworpen in den geest eener slechte toepassing van den flamboyant stijl, 1450-1550) voor in de plaats te stellen. Zelfs de muren blijven niet onaangeroerd. De zijmuren worden opgetrokken tot ander half maal hun hoogte, en de voor- en achtergevel zullen niet meer volkomen stroken met hun tegenwoordigen vorm. De kelder van het gebouw, die een belangrijke bijdrage levert tot de kennis van zekere eigenaardige lage gewelven der XIIIde Eeuw, zal op verscheidene plaatsen doorboord en met de pedestallen der ijzerbuizen bezet worden, waarmeê men en guise van arkadezuilen, de zaal gaat opschikken. | |
Ziehier een karakteristieke boutade uit een brief v. 5 Juli '62 uit Hilversum:Men is ginds, in Amsterdam, mal geweest met die Japanners. Overal hebben de leden dier ambassade de mooiste meisjens en vrouwtjens in de wangen geknepen, handtjens gegeven, platte komplimenten, in Japansch-Hollandsch, toegestameld, en ze gekleurde papiertjens en poppe-waayertjens toegegooid ter belooning voor hare toegevendheid: dat heeft mij recht geërgerd; en ik heb die aapachtige afgodendienaars de eer niet willen doen ze te gaan zien.Ga naar eind7)
We voegen hier als historische curiositeit uit brieven der jaren '62-'64 een paar bijzonderheden in over de toen te Amsterdam aanhangige Museum-questieGa naar eind8). | |
Hij schrijft op 5 Juli '62:De Muzeümkommissie heeft 2 maanden vooruitgearbeid, om nu vakantie te kunnen nemen; de arbeid wordt ook dáár door den Sekretaris gedaan, en Ge weet, dat is de ondergeteekende. Ik heb pleizier gehad, toen die groote luî zoo breed uitmaten, hoe wel ze met den Koning stonden, ronduit te zeggen, dat ik het adres liever niet zou aanbieden, als zijnde een persona ingrata. Het wordt een gebouw van f 500.000 en zal waarschijnlijk op het nieuwe terrein bij het Nijverheidspaleis(!) komen te staan. De plek is mooi, maar het geld hebben we nog niet. De stad heeft niet minder dan 100 levensgroote Doelen- en Regentenstukken, dan hebben we 't Rijks Muzeüm en Van der Hoop. Dat zal alles in de pinakotheek worden opgenomen, die haar licht van boven zal ontvangen. De benedenzalen zullen voor prentkabinet, oudheidkundig muzeüm en vergaderzalen worden ingericht. Ik zal aandringen op een konkoers.... Ik zal zorgen, dat we geen peristylium krijgen. We hebben aan de Haarlemmerpoort, de Beurs en de Mozes- en Aäronskerk nu eenmaal genoeg klassieke kolommen. | |
[pagina 93]
| |
Een jaar later, 10 Juni '63, meldt hij:Wij zijn met het Muzeüm op ca f 70.000. Hiernevens een fransch programma. | |
En op het einde (28 Dec.) van '64:De gemeenteraad heeft 80□ roeden in 't Leidsche Bosch aan de Muzeümkommissie afgestaan - welk terrein door aanplemping zal worden verkregen. Ik lees hieruit, dat het Muzeüm niet voor Ul. neus zal gezet wordenGa naar eind9). Eerst luidde de redaktie verbreed, en Pierre weet dat een rechthoekig Muzeüm van de geraamde uitgestrektheid ook niet op dien driehoek van 't Leidsche Bosch pastte. Nu verbreed door verkregen vervangen is, schijnt men het geheel, immers het voornaamste gedeelte van het terrein in het vestwater te zullen vinden....
Heil U, heil u - klinkt het 10 Juni '63 - met den verjaardag van uwen eerstgeborene!Ga naar eind10) Geve God, dat zijn zichtbare aanleg zich ter Zijner eere en uwe zoete voldoening ontwikkele. Kunnen raad en daad van zijn peetoom daar iets aan toebrengen - zijne lieve ouders en hij zullen er nooit vergeefs een beroep op doen. Het heeft zoo lang ontbroken aan charakters, aan mannen uit éen stuk - geve God, dat de kinderen, die wij opvoeden, den type nog wat nader mogen komen dan wij-zelve, en beproeve Hij hun moed en hun kracht niet te zwaar!
En op den volgenden verjaardag der gelukkige moeder zelve:
Liefste Nenny,
Ik heb u met uwen hartvriend in de laatste dagen en weken al zoo veel beschreven papier in huis gestuurd, dat Gij 't mij niet te euvel af zult nemen zoo mijn porte-feest-bouquet uit dit kleine vierkante blaadtjen bestaat. Kon ik het vouwen tot eene Pandora-doos - Gij weet dat ik er voor U buiten de hoop, heel veel andere goede genadegaven Gods in besluit. Maar laat mij minder Dantesk, meer zuiver-christelijk spreken: Laat mij liever wenschen U in den geest den gouden kleinoodskoffer te mogen aanbieden, die de Heilige KoninginGa naar eind11), aan den vooravond van wier feestdag wij staan, in haar salet gehad zal hebben, en waar ze de cieraden in bewaarde, die haar tot den roem der eeuwen hebben gestrekt: den ring der trouw, de goudbeurs der weldadigheid, het schoeisel van den ijver, den scepter, waarmeê ze over alle harten heerschte, de kroon der deugden, die het licht van Gods genade over haar hoofd trokken, gelijk het metaal het vuur des hemels - maar alleen zuiverend en zegenend! Ziehier hoe Kreuser het leven der Heilige vrouwe van Keizer Hendrik samentrekt: ‘Mutter Otto's des Groszen, des H. Bruno und aller Noth und Bedrängnisz; freigebige Erbauerin von Kirchen; auf dem Kaiserthrone eine schlichte Christin’. Mogen uw kinderen, in nederiger sfeer, zich spiegelen aan de edele deugden van Mathildes zonen en blijf, als zij, nog lange jaren de vreugde van uwen eegaâ. Amen! | |
[pagina 94]
| |
En als omstreeks een halfjaar later ons de eerste dochter wordt geschonken:
Heil, geliefden, met het heerlijk geschenk, dat uit Gods zegenrijke hand U is ten deel gevallen. Wat een geluk nu ook een dochtertjen te meer bij uw kleine jongskens te hebben - een meisjen voor het lieve moedertjen om, van den eersten levensdag af, op te kweeken, een wichtjen, een popjen voor RoosjenGa naar eind12) om meê te dartelen en te spelen. Beleeft er veel vreugde aan, lieve Ouders! Zij dit kind een nieuwe, zuivere parel aan uw huwelijkskroon!
Denkt men bij dat alles niet vanzelf aan die regels zijner ‘Charakterschets eens jong gestorven broeders’, waarin hij van de huiselijke ‘feestdagen’ spreekt, als ‘van die bloemen in den loverslinger, die van afstand tot afstand zoo zoete verpoozingen geven aan het oog; van die rustpunten op de loopbaan, welke nieuwe kracht voor de toekomst doen verzamelen, welke den reiziger gelegenheid bieden op den afgelegden weg terug te zien en wijzer te worden, dagen van ontspanning, welke den krijgsman tijd geven om wapens en harnas te zuiveren en te herstellen, en den Christen opwekken tot bidden en lofzingen’?Ga naar eind13) Maar wat diepen weerklank vond ook familierouw in zijn zoo fijn besnaard gemoed! Ziehier hoe innig hij deelnam in ons leed bij 't sterven van ons tweejarig zoontje Theo (18 Maart '65): | |
[Brief]Ik kan u niet zeggen, hoe ik geroerd was door deze allertreurigste tijding... Arme Antoinette, alleen met uw moederlijk hart bij een stervend kind van 2 jaren! Dank, Pierre, dat Ge mij dadelijk hebt doen weten, dat Ge Saturdagavond gelukkig thuis gekeerd zijt. God sterke U, om dien zwaren slag te dragen. Gij hebt zijn hulp, zijn troost wel noodig. Wat zal ik U zeggen: ik heb zelf kinderen, ik voel hoe oneindig hard het moet zijn er een te verliezen, dat men reeds twee jaren lang bemind heeft. En zoo onverwacht! Hoe blijde zoudt Ge met uw drietal naar onze Vaderstad zijn overgekomen! - een zegepralende intocht!... Maar God heeft het anders gewild. Het broederpaartjen moest gescheiden worden. Licht moest de eene naar Grootmama terug, die ze zoo innig en vurig beminde. Licht moest hij naar Grootmama, om, met deze, God te bidden, dat Gij van zijn broertjen, mijn petekind, niets anders dan vreugde beleven, niets anders dan eer, zijn leven lang, zoudt inoogsten. O Gods naam, Gods daad, Gods Wijsheid, Gods Liefde zij eeuwig gezegend! Hij is Heer van den tijd, Hij is Heer en Meester van de Eeuwigheid. Hij heeft de gantsche Eeuwigheid tot zijn beschikking en een onpeilbare bron van rijkdommen om alles weder goed te maken. Wat weten wij, wat wenschelijk voor onze kinderen en voor onszelven is! O laten wij ons troosten! laten wij bidden! Laten wij schreyen, ja; maar toch gelooven dat alles zóo goed is, en veel beter dan wanneer het anders ware. Gij hebt nog een zoon en een dochter. Gij hebt de droefheid niet gehad aan onze moeder te moeten melden dat éen uwer lieve jongentjens overleden was.Ga naar eind14) Onze lieve moeder weet dat, maar kan er, mag er niet om schreyen - de Zaligheid van de Woningen kennende, die Christus ons bereid heeft. God sterke U! steune uw gezondheid! Geve U wijsheid! onderwerping. God heeft daar recht op van U. No- | |
[pagina 95]
| |
blesse oblige. Die God lofprijzen in hun voorspoed, moeten Hem, te midden hunner smartelijkste tranen, nog lofzingen, omdat Hij de Heer, de Alwijze Vader is. Daar zijn wij Christenen voor: noblesse oblige! Vaartwel, wij zullen vlijtig samen bidden. | |
Ziehier een blij-geurende meikrans bij mijn geboortedag in '65:Hail ye, lieve broeder en zuster, met het feest van den 16e dezer Bloeimaand: dit maal verdient zij den naam ten volle. Toen ik eergisteren avond door uwe ‘Leijerhoven’ wandelde, meidoorn om mij rondgeurde, de kastanjebloemen boven mijn hoofd wuifden, de zon daarginder door de fijn vergulde wolken blonk en gras en boomloof met een dunnen wadem overspreidde, - bij het stille gezang uwer nachtegalen, - maar tevens, aan den anderen kant, bij het hameren en metselen der nijvere handen, die een nieuw verblijf voor huiselijk geluk optrekken en voor den dienst van den goeden God en zijne schoone Moeder: - zeide ik bij mij-zelven: bloeit maar toe en spoedt u maar voort - gij krachten, van Gods lieve natuur en vindingrijke menschen! daar moet hier overmorgen een jaarfeest gevierd worden, en al vroeger, al heel, heel spoedig, zal broederliefde en kunstzin de huizinge te midden dezer ‘hoven’ inwijden. God zegene u, geliefden! U met de uwen! Geve u gezondheid, kracht, levenslust! Geve ons veel samenwerken! Laat het des noods samenlijden zijn! er zal dan ook samenopwekken wezen!
Hoe anders klinkt de luchtige toon uit den brief, dien hij 16 Oct. '65 ‘uit (onze) spreekkamer’ aan zijn zuster toen ‘in stad’, richtte: | |
[Brief]Je bent, zeggen ze in stad, altijd buiten; en als ik buiten kom, ben je altijd in stad.
En na een paar punten van huishoudelijken aard, deze badinage over een stempel of zegel, dat hij in onze spreekkamer vond liggen en waarvan de initiaal hem onduidelijk scheen:
Ik zie daar met schrik, dat Pierre, onder den naam van Tuypers de eeuwigheid ingaat. Op het zegel, dat voor mij ligt, staat duidelijk, statt Cuyp, Tuyp. Lapides clamabunt, de fondamenten van 20 kerkenGa naar eind15), die toch wel niet liegen kunnen, zullen zeggen, à la barbe van den door de motten opgevreten burgerlijken stand, dat de groote man van de helft der XIXe Eeuw Tuypers ofte wel Tugpers geheeten heeft. ‘Tugpers’, zullen de dan-malige etymologen zeggen, ‘dat is van Tugen, tuigen, optuigen, optrekken, inrichten: tuigpers - eene pers, een sterk drukkend en produceerend werktuig, waarmeê men tuigt, tuugt, trekt, optrekt (muren, beschotten enz.) bouwt. Pers in den zin van hefboom - algemeene beweegkracht enz. Dat was zeker 's mans blazoen en gevelbord: in d'tugpers. | |
[pagina 96]
| |
Ten slotte - mijn brief-materiaal reikt helaas! niet verder - nog een paar losse passages uit een Juni-brief van '68: | |
Liefste Nenny,Hoe verder ik in het leven kom, hoe gemakkelijker het mij valt proza en poëzie te vereenigen - misschien niet zonder schade voor de laatste, maar toch ook niet zonder het vooruitzicht, dat bij God alles wéer licht en harmonie zal worden en alle stof doorstraald van Zijne en onze liefde in de innigste gemeenschap der Heiligen en van het Heilige - dat is o.a. van alles wat hier op aarde goeds en wezenlijks ons omringd en vervuld heeft... Ja, ik behoef je niet te zeggen, dat wij hier smartelijke uren doorleefd hebben:Ga naar eind16) toch is er veel goeds in zulk lijden. De weg naar den Hemel is met tranen doorweekt, dat voelt men. Wat veredelt gezamendlijk lijden ook de liefde der verwanten! Het wordt alles offer, en dat is toch het element, waar de liefde in ademt. Zonder offer geen liefde.., Ik moet u zeggen, dat de ontmoeting van Pierre niet geweest is, zonder mij eenigszins bezorgd te maken. Hij zag er slecht uit. Mij dunkt gij moet een forschen maatregel nemen, om het recidiveeren van Pierres ziekte te voorkomen. Ik begrijp wel, dat het moeilijk is, om zich te beperken in het ondernemen van werk: maar alles heeft toch zijn grenzen. Ik vrees, dat gij-beiden tegenover den goeden God moeilijk zult kunnen verandwoorden dat Pierre zich zoo zeer aftobt. Hij is niet zoo robuste als ik, en zijn werk kost, van het begin tot het einde, onafgebroken inspanning, terwijl ik me, in sommige punten, bij dirigeeren bepalen kan. Mij dunkt, als gijl. eens vaststeldet, om, vooral nu ge, quasi om rust te nemen, naar Limburg gegaan zijt, nooit later dan 10½ uur naar bed te gaan; niet langer dan tot 5 uur te werken; alle avonden eene goede wandeling te maken, dat dit allergunstigst op Pierres gezondheid werken zoû. Denkt daar eens ernstig over, en laat Pierre toch wel overwegen, dat hij zich niet alleen aan de maatschappij, maar ook aan U en de kinderen schuldig is; daargelaten nog, dat hij tot 70 jaar met 8 uur daags meer zal uitrichten dan tot 45 met 12 uur.
En nu.... moet ik mij verontschuldigen den ‘forschen maatregel’ helaas! niet genomen, aan den vroegen oproep tot den 8urigen werkdag heelemaal geen gehoor te hebben gegeven? Laat mij veeleer God danken, mij thans, bij den 100en jaardag zijner geboorte, nog in de gelegenheid te stellen den man te huldigen, wiens medewerker en medestrijder ik mij gedurende een reeks van veertig jaren fier was te noemen, door hem nog eens in zijn eigen woorden getuigenis te doen afleggen van een zieleadel, als mij op mijn langen levensweg maar uiterst zelden mocht ontmoeten.
Roermond, 16 mei 1920. | |
[pagina 98]
| |
Het vorenstaande artikel, waarin Cuypers herinneringen ophaalt aan zijn eerste ontmoeting met J.A. Alberdingk Thijm en correspondentie uit de eerste tien jaren van hun vriendschap uitgeeft, verscheen onder de titel ‘Jozef Alberdingk Thijm, 1820 XIII augustus 1920, Eerste ontmoeting - Uit brieven’ in een geheel aan Thijm gewijde aflevering van het tijdschrift De Beiaard 5 (1920), deel II, 5-16. Redactie-secretaris van dit katholieke culturele maandblad was Dr. Gerard Brom, oud-leerling (van 1893 tot 1899) van het Bisschoppelijk College van Roermond. Cuypers ondertekende zijn artikel op zijn 93ste verjaardag! Over de relatie tussen Cuypers en Alberdingk Thijm en het belang van die relatie voor het literaire leven in Roermond, zie de inleiding.
Pierre Cuypers aan het werk.
|
|