als een hoogst behoudend man, vol afkeer van de nieuwigheden van de negentiende eeuw. Alom constateerde hij zedenbederf en ‘vrijgeesterij’, die in de hand gewerkt werden door het liberale denken en het neutrale onderwijs. In een ander gedicht in dezelfde bundel, ‘Opkomst van Roermonds oude luister’ (24-26), eveneens geschreven bij gelegenheid van de benoeming van Paredis tot bisschop van Roermond, stelt hij Paredis, die hij niet schroomt de ‘beste mensch op aard’ te noemen, voor als de triomf over de vrijgeesterij, welke hij als volgt schetst: ‘O, dwaze vrijgeesten! die Godsdienst wilt vernielen, / Die spot met 's Heilands leer, die spot met vrome zielen’.