De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
De gevelsteen in het geboortehuis van Emile Seipgens, Jesuitenstraat 7 (foto Frank Gielen, Roermond).
| |
VII. Emile Seipgens, grootmeester tussen roem en verguizingWe zijn tijdens onze wandeling door het negentiende-eeuwse letterkundige leven in Roermond nu al herhaaldelijk de persoon van Emile Seipgens tegengekomen. In hem ontmoeten we zonder twijfel de belangrijkste en meest begaafde auteur die in de vorige eeuw in Roermond geboren werd. Emile Anton Hubert Seipgens zag op 16 augustus 1837 het levenslicht als het eerste kind van de bierbrouwer Henri Seipgens en de brouwersdochter Theresia van den Broek uit Heumen bij Nijmegen.Ga naar eind92. We zagen reeds dat hij zijn eerste onderwijs ontving van meester Jan Pieters. Van 1850 tot 1853 bezocht Emile het college te Rolduc, waar hij ondermeer twee jaar pianoles genoot, de basis voor zijn latere muzikaliteit.Ga naar eind93. Dat Emile naar Rolduc gezonden werd hoeft niet per se te betekenen dat zijn ouders hem voor het priesterschap hadden bestemd, want Rolduc was sedert 1843 niet uitsluitend klein-seminarie voor het nieuwe vicariaat Roermond; het stond als internaat ook open voor niet-priesterstudenten. In zijn latere werk komen we echter tot drie maal toe het verhaal van een ongelukkige priesterroeping tegen, en een autobiografische achtergrond hiervan mag toch niet geheel uitgesloten geacht worden.Ga naar eind94. In elk geval verliet Emile Rolduc in 1853 om zijn middelbare schoolopleiding aan het Roermondse Bisschoppelijk College te voltooien. Daar heeft hij zonder twijfel de begaafde jonge leraren Michael Smiets en Jan Willem Brouwers leren | |
[pagina 37]
| |
kennen, die Emile's liefde voor de letteren wel bevorderd zullen hebben. Bij het examen in 1855 werd een door Emile geschreven komische scène opgevoerd, Les philosophes, waarvan de tekst helaas verloren is. Aan een universitaire voortzetting van zijn studie kwam Emile pas twintig jaar later toe, toen hij in 1874 Roermond verliet om in Göttingen Duitse taal- en letterkunde te gaan studeren. In Roermond beproefde hij eerst zijn geluk in het notariaat, door bij notaris Charles Guillon in de leer te gaan. Maar dat werd geen succes, en in 1856 was Seipgens al werkzaam in de brouwerij van zijn vader in de Jezuietenstraat, die hij drie jaar later samen met zijn zwager Leopold Hülster uit Lingen overnam. Daar, in Lingen, leerde Emile bij de bruiloft van zijn zus Eugenie ook zijn toekomstige vrouw kennen, de notarisdochter Anna Maria Berentzen, met wie hij op zijn 23ste verjaardag, 16 augustus 1860, in het huwelijk trad. In 1857 debuteerde Emile met gedichten in de Volksalmanak van Thijm en met een klein boekje van Limburgse volksverhalen. In ‘De Lelie’ waren we hem al tegengekomen, en na de teloorgang van dit genootschap is Emile vooral actief geworden in een andere vereniging, de rond 1835 door de liberale priester en directeur van het Koninklijk Kollegie August Rossié opgerichte ‘Société Dramatique’, een toneelgezelschap, in Roermond beter bekend als ‘D'n Dramatiek’.Ga naar eind95. In de novelle ‘Komedianten’, die in 1881 verscheen in de bundel Uit LimburgGa naar eind96., geeft Seipgens een beschrijving van een toneelgezelschap waarin we gemakkelijk de trekken van ‘D'n Dramatiek’ kunnen herkennen: ‘Dáár, in den Caveau, kwam alles samen wat jong en levenslustig was en begaafd met eenig talent voor muziek, tooneelkunst, of ook voor schilder- en teekenkunst, kortom al wie kon medewerken tot het dubbele doel: tooneelspel en gezellig onderling verkeer. Daar zat de jeugdige rechtsgeleerde, die pas van Leiden was teruggekeerd, naast den jongen dokter die Leuven en Parijs had bezocht (Leurs? PN) of naast den aankomenden koopman, die zijn leertijd te Rotterdam of te Antwerpen had doorgebracht. Daar zaten ook ouderen, de oprichters en medestichters van 't gezelschap, de postdirecteur naast den directeur der groote fabriek, de apotheker naast den notaris (Guillon? PN), de ontvanger (Scheen? PN) naast den rentenier - allen getrouwd, doch zoo gaarne nog vertoevend in 't gezelschap, waar ze zoo menig vroolijk uur hadden gesleten -. Daar zaten ook de eereleden, de grijze beeldhouwer, wiens naam te Parijs in den salon van 't jaar zoveel met onderscheiding werd genoemd (Jean Henri Leeuw? PN), naast den ouden muziekmeester, die reeds zoo menig aria of koor voor de een of andere vaudeville gecomponeerd had (Louis Guillaume? PN). Daar kwam het beschaafde, het lezend, het denkend publiek van die dagen bijeen, allen die iets wilden, iets trachtten, naar iets streefden, en er behoefte aan hadden 's avonds, na gedanen arbeid, een gezelligen kring te vinden, waar men elkander den indruk van 't gelezen boek of de opwellende gedachten en invallen van 't eigen gemoed kon meedeelen tusschen een lied van Béranger en een geestig vertelde grap, bij een eenvoudig doch heerlijk glas oud bier.’ | |
[pagina 38]
| |
Het is voor dit gezelschap dat Emile zijn in Roermond meest bekende werk schreef, de opera-bouffe SchinderhannesGa naar eind97., waarschijnlijk geschreven in 1864, in elk geval niet in 1868, zoals de gevelsteen bij Seipgens' geboortehuis ons wil doen geloven.Ga naar eind98. Ook over de eerste opvoering doet een verkeerd jaartal de ronde. In de programmaboekjes van de twee meest recente opvoeringen (die van 1975 en 1980) wordt namelijk gezegd dat die eerste opvoering in 1864 geweest zou zijn.Ga naar eind99. Het staat echter vast dat de Schinderhannes in Roermond voor het eerst is opgevoerd in 1865, en wel op Tweede Kerstdag voor
leden van de ‘Groote Sociëteit’ en op 29 december daaropvolgend voor een groter publiek. Eerder dat jaar was de opera-bouffe wel al opgevoerd te 's-Hertogenbosch, en wel op 6 februari door de Bossche Liedertafel.Ga naar eind100. De première was wel voor 1864 gepland, maar, aldus een pas laat opgetekende mondelinge traditie, de-
Twee aankondigingen van toneelvoorstellingen van de Société Dramatique. De eerste (1841) dateert uit de tijd waarin Hollandse en Franse kluchten nog de hoofdmoot van het repertoire vormden, de tweede (1882) geeft aan dat ruim veertig jaar later het toneelwerk van Emile Seipgens een vaste plaats op de Roermondse planken heeft gekregen.
Onder de spelers van 1841 valt de naam op van de latere archivaris J.B. Sivré, onder die van 1882 die van de hoofdrolspeler Jan Telders (zie over hem ook het anonieme ABC elders in deze bloemlezing, onder de letter J). In beide jaren komen we verder leden tegen van de families Routs en Claus. | |
[pagina 39]
| |
De Société Dramatique rond 1890. Geheel links de beeldhouwer Jean Henri Leeuw, geheel rechts de musicus Louis Guillaume, in het midden de leider Laurent Routs, de dichter van het Sint Krisjtóffel-leed.
gene die de rol van de duivel zou spelen (dat was Felix Routs en de overlevering komt van hem, dus maakt een redelijke aanspraak op betrouwbaarheid) had van de stof voor zijn kostuum kleren voor zijn kinderen gemaakt. En zo kwam van de geplande oeropvoering van de Schinderhannes in 1864 niets terecht.Ga naar eind101. In zijn Roermondse jaren bestaat het merendeel van Seipgens' oeuvre uit toneelwerken, meestal geschreven voor ‘D'n Dramatiek’. In 1871 schreef hij Eine Franse kreegsgevangene, een satire op de nog steeds niet overwonnen francofilie in Roermond. Met een Nederlandse vertaling van dit dialectstuk behaalde de ‘Société Dramatique’ in 1873 de eerste prijs bij een internationale toneelwedstrijd in Brussel.Ga naar eind102. Het stuk maakte evenals ander werk van Seipgens later nog furore in het Grand Theatre van Lier in Amsterdam. Andere stukken uit de Roermondse tijd zijn nog De leste Schlaag of Vrije Verkiezingen in Limburg uit 1872, een parodie op de verkiezingen in Limburg en vooral op het optreden daarin van de Noordlimburgse politicus Mr. Leopold Haffmans, Mr. Stechelmans bij SeipgensGa naar eind103., en De Watermolen aan de Vlierbeek. Ook na zijn Roermondse tijd bleef Seipgens toneelwerk schrijven. In 1886 ging De Ruwaard van Vlaanderen in Brussel in première, en in 1889 te Amsterdam de naar een novelle bewerkte Rooie Hannes. Het laatste stuk werd evenwel door de toneelcritici de | |
[pagina 40]
| |
De spelers van Seipgens' Schinderhannes rond 1876. Van links naar rechts: Ernest Bousch, Th. Saez (zittend), Henri Timmermans (de heks), Willem Hovens, Henri Hilgers (zittend). Laurent Routs (Schwarze Peter), onbekend, Gerard Rietjens (Florenske). Frans Routs (Belzebub), onbekend, Oscar Bonhomme (Schinderhannes), de overige drie zijn onbekend.
De slotscène van Seipgens' Een Fransch krijgsgevangene uit 1873. Van links naar rechts: Laurent Routs als Karel, François Routs als Lodewijk, Emile Seipgens zelf als Arthur, Jean Verhaagh als Betsy en Jean Telders als Van Arcken.
| |
[pagina 41]
| |
grond ingeboord. Het Nieuws van de Dag noemde het ‘volstrekt geene aanwinst voor de ware dramatische literatuur’, en Het Haagsche Dagblad schreef genadeloos: ‘De tooneelspelers hebben het stuk niet gered, en de claque ook niet. Het stuk heeft ook de tooneelspelers en dus de schrijver niet gered.’ Rooie Hannes was ook inderdaad een vrij zwak stuk.Ga naar eind104. Wellicht heeft Seipgens dit ook ingezien; hij heeft daarna althans géén toneelwerk meer in het licht gegeven. Naast het letterkundig genootschap ‘De Lelie’ en de ‘Société Dramatique’ was er nog een derde vereniging in Roermond waarvoor Seipgens literair werk leverde, en dat was de herensociëteit Amicitia. Voor dit gezelschap schreef Seipgens verscheidene dialectgedichten die hij zelf voordroeg. De gedichten werden nimmer gepubliceerd, afgezien van een Feestproloog op muziek van Louis Guillaume bij het 25-jarig bestaan van de sociëteit in 1873.Ga naar eind105. Door een toeval zijn er gelukkig wel zeven van deze gedichten bewaard gebleven. Wanneer Seipgens namelijk de gedichten had voorgedragen (zijn spraakgebrek - hij stamelde - onderdrukte hij daarbij door zijn duimen vast op de tafel of katheder te drukken), was hij in de manuscripten niet meer geïnteresseerd en liet deze op de katheder liggen. Zijn vriend Felix Routs bracht zeven van dergelijke ten vondeling gelegde dialectgedichten in veiligheid. Hij schreef ze over in een cahier, dat hij in 1919 overhandigde aan E.C.M.H. Vrijdag. Deze publiceerde in 1951 en 1952 zes van de zeven gedichten in het tijdschrift Veldeke.Ga naar eind106. Schrijver dezes is in de gelegenheid gekomen het cahier uit de nalatenschap van Vrijdag te verwerven; zodoende kan nu ook het zevende gedicht in deze bloemlezing zijn eerste druk beleven.Ga naar eind107. Van de voor de sociëteit Amicitia geschreven gedichten is er één, ‘In de waireld is ein Kaigelbaan’, ondertekend door Seipgens én Hendrik Pieters. Het moet derhalve vóór 1864, het overlijdensjaar van Pieters, geschreven zijn. Met de ‘waireld’ (‘waereld’ volgens de thans gebruikelijke spelling der Limburgse dialecten) is een eafé-sociëteit aan de Neerstraat bedoeld, gelegen waar later de inmiddels afgebrande drogisterij Leenarts gevestigd was. Men beugelde er voor een broodje met kaas.Ga naar eind108. De sociëteit Amicitia, waarin later ook de schrijvers Jean Gabriëls, Frans Sagers en Joseph Luyten actief waren, stond bekend als een liberale sociëteit. Ook Seipgens wordt vaak liberaal genoemd. Dat zijn sympathie niet bij de clericalen lag, kan men beamen; de wijze waarop hij de meeste priesters in zijn novellen afschildert getuigt in elk geval van een weinig hoge dunk van de Limburgse geestelijkheid. Leest men evenwel novellen als Hoe Mathis Knoups ‘Liberaal’ en weer ‘Katholiek’ werd of De stem van Kobus MuldersGa naar eind109., dan krijgt men veeleer de indruk dat Seipgens boven de partijen wilde staan en dat ook inderdaad deed. Hij bekeek beide kampen met het nodige cynisme en doorzag de onnozele strategieën - als men dat woord al kan gebruiken - van de kleinsteedse en plattelandse politiek. Temidden van de kleinburgerlijkheid der Roermondenaren, die hij in zijn latere novellen zo scherp weet te portretteren, zal Seipgens zich steeds minder thuis gevoeld hebben. In 1874 verliet hij dan ook de stad om - op aanraden van A.S. Kok, zoals deze mededeelde - in Göttingen Duitse taal- en letterkunde te gaan studeren. De 27-jarige bierbrouwer, huisvader van vier kinderen, nam een | |
[pagina 42]
| |
jaar lang zijn intrek in een armoedig studentenkamertje boven een porselein- en glaswinkel in de Paulinerstrasse. ‘Tegenover deze kleine materiëele ellende stond groot intellectueel genot’, zo weet Seipgens' biograaf Prof. Dr. Jan ten Brink. Bij het eerste college van Prof. Wilhelm Müller over Duitse grammatica plengde Seipgens tranen van vreugde. In 1875 behaalde Emile, terug in Nederland, de M.O.-akte Duits, en in maart 1876 werd hij in Tiel tot hulpleraar Duits aan de Rijks H.B.S. benoemd. Uit een te Leiden bewaarde brief blijkt dat hij er ondermeer in contact kwam met de letterkundige en advocaat Mr. A. van Wessem.Ga naar eind110. Hij bleef slechts kort in Tiel, want al in september van dat jaar 1876 werd hij tot leraar Duits in Zutphen benoemd, eveneens aan de Rijks H.B.S. Hij richtte er een literair leesgezelschap voor de leerlingen opGa naar eind111. en werd lid van de ‘Kring voor wetenschappelijk onderhoud’.Ga naar eind112. Daarnaast vond hij er tijd voor de studie van het Gotisch en voor het schrijven van zijn novellen. In 1883 werd Seipgens benoemd tot leraar aan de Rijks H.B.S. te Leiden. En in Leiden bleef hij tot zijn overlijden op 25 juni 1896. Hij ontplooide er zich als actief letterkundige, en was ondermeer werkzaam binnen de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waarvan hij in 1892 voorlopig en in 1893 vast secretaris werd. Hier, in Leiden, schreef Seipgens ook de meeste van zijn novellen, die tot het beste van zijn werk behoren. Hij publiceerde ze in vele week- en maandbladen, zoals Eigen Haard, De Amsterdammer, De Gids, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, De Almanak van 't Nut, 't Leeskabinet enz., en bundelde ze tijdens zijn leven in vijf bundels: Uit Limburg. Novellen en Schetsen (1881), In en om het kleine stadje. Limburgsche Schetsen en Novellen (1887), Langs Maas en Geul (1890), Jean, 't Stumpke, Hawioe-Ho (1893) en Een Wilde-Rozenkrans (1894). Postuum verscheen nog een novellenbundel Een Immortellenkrans (1897) en de onvoltooide roman Daniël (1897), het verhaal van een priesterroeping die door verleiding en zinnelust vernietigd wordt. Een soortgelijk thema vinden we in de novelle Jean, die in 1889 voor het eerst gepubliceerd werd in het tijdschrift De Gids. Zij werd in 1893 opgenomen in de gelijknamige bundel en verscheen in hetzelfde jaar zelfs in een Engelse vertaling, een eer die ook de enige jaren geleden heruitgegeven novelle De kapelaan van Bardelo ten deel viel.Ga naar eind113. Jean wordt door sommigen, Ten Brink voorop, niet ten onrechte als Seipgens' beste novelle beschouwd. Het is een uit brieven en dagboekaantekeningen gereconstrueerd verhaal over de jonge Jean, die als seminarist verliefd wordt op het meisje Renilde, dat hij bij een studievriend in Maasloo ontmoet. Even overweegt hij om zijn priesterstudie op te geven, maar wanneer hij verneemt dat zijn idool Renilde non geworden is, besluit hij zijn studie toch voort te zetten. Als hij enige jaren later benoemd is tot kapelaan te Eppekoven komt hij Renilde weer tegen. Het meisje is toch geen non geworden; ze is gouvernante bij de baron in Eppekoven. De ontmoeting brengt Jean in verwarring en hij probeert voor Renilde een betrekking elders te vinden. Dat lukt, en wanneer Jean het bericht bij de baron en bij Renilde komt melden, deelt hij zelf mede missionaris te willen worden. Korte tijd later raakt Renilde ernstig ziek bij een poging het haar toevertrouwde baronesje uit een beek te redden. Als | |
[pagina 43]
| |
Emile Seipgens (1837-1896).
ze op haar ziekbed niet bij Jean wil biechten, wordt het hem duidelijk wat Renilde te biechten heeft: zij is al die tijd verliefd op hem geweest! In het weinig overtuigende slot laat Seipgens toch de priesterroeping overwinnen: Jean verlaat Eppekoven en Renilde voor immer. Evenals De kapelaan van Bardelo zou de novelle Jean een historische achtergrond hebben. Voor de priester Jean zou namelijk een Roermondse kapelaan Vonk model hebben gestaan, die in de vorige eeuw naar Amerika is vertrokken.Ga naar eind114. In tegenstelling tot bij De kapelaan van Bardelo is het bij Jean nog niet gelukt deze overlevering met archiefgegevens te staven.Ga naar eind115. Wel laat zich achterhalen waar Seipgens het verhaal laat spelen. Want ofschoon hij Eppekoven in het Geuldal situeert, is er toch vrij makkelijk de plaats Swalmen in te herkennen, en in het kasteel Meienrade, waar Renilde als gouvernante werkte, valt het aldaar gelegen kasteel Hillenraad te herkennen. |
|