De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
VI. A.S. Kok, fijnzinnig essayist tussen de strijdende partijenTerwijl Cuypers en Brouwers rond 1865 hun activiteiten naar Amsterdam verlegden, kwam te zelfder tijd een Amsterdamse letterkundige zich in Roermond vestigen. Het was de essayist en literatuurhistoricus Abraham Seyne Kok, op 10 juni 1831 te Amsterdam geboren en aldaar opgeleid tot onderwijzer.Ga naar eind86. Kok debuteerde in 1859 in De Gids met een beschouwing over de sonnetten van Shakespeare. Gegrepen door het werk van deze verbleef hij in 1860 enige maanden in Londen, waar hij studeerde in de wereldberoemde bibliotheek van het British Museum en waar hij zo veel mogelijk opvoeringen van werk van Shakespeare bijwoonde. In datzelfde jaar verscheen ook zijn eerste boek, een door J. van Vloten ingeleide bewerking van Hamlet. Terug in Amsterdam moest Kok eerst middels het geven van privaatlessen in zijn levensonderhoud voorzien, tot hij in 1862 door Dr. Joseph Hirsch Dünner als niet-joodse kracht benoemd werd aan het Nederlandsch Israëlisch Seminarium om er lessen te verzorgen in de vakken Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde. Kok zou echter slechts kort aan het Israëlitisch Seminarium blijven. De in 1863 door Thorbecke ingevoerde Rijks Hoogere Burger Scholen boden spoedig betere vooruitzichten aan jonge leraren. Op 4 juli 1864 werd de Rijks H.B.S. van Roermond opgericht, de tweede in het land. En met ingang van 1 oktober van dat jaar (de school zelf werd pas plechtig geopend op 10 oktober) werd A.S. Kok benoemd tot leraar Nederlandse en Engelse taal- en letterkunde te Roermond. Wij kwamen reeds Brouwers tegen en we zullen tijdens onze voettocht door het Roermondse literaire verleden nog meer leraren, meest priesters, van het Bisschoppelijk College tegenkomen. Nu echter mogen we ook een begaafd en veelzijdig literator begroeten aan de liberale tegenhanger, de Rijks H.B.S. Kok kwam nog juist op tijd in Roermond aan om in de huiselijke kring van Cuypers te kunnen vertoeven, waar hij ook zijn leeftijdgenoot Brouwers ontmoette. Voorts ging hij in Roermond om met meer liberaal georiënteerde cultuurminnaars als Armand Sassen, Seipgens en Guillon. Hij verhaalt erover in zijn Autobiografische Aanteekeningen uit 1914, die in de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van 1915 (Kok overleed op 15 januari 1915) gepubliceerd werden: ‘Tot de blijvende herinneringen aan Roermond behoorden ook de gezellige avonden aan het huis van den heer architect Dr. Cuypers en Mevrouw C. geb. Alberdingk Thijm, waar ik o.a. ook kennis maakte met pastoor Brouwers, den geestdriftigen bewonderaar van Vondel. Tot mijn goede kennissen rekende ik ook den lateren Directeur van de Rijkspostspaarbank, den heer Armand Sassen, en den geestigen schrijver van zooveel Limburgsche novellen, Emile Seipgens, toen nog bierbrouwer, maar later leeraar bij het M.O., nadat hij op mijn raad zich tot het examen had voorbereid, daar het bierbrouwen eigenlijk niet in zijn smaak viel. Gedurende eenige winters las ik Shakespeare met beide vrienden. Ook bij den notaris | |
[pagina 34]
| |
Guillon vond ik een vriendelijke ontvangst; hij had een interessante collectie Limburgsche oudheden en een uitgebreide bibliotheek met handschriften en fraaie getijdeboeken.’Ga naar eind87. Kok bleef dertien jaren in Roermond. In 1874 trad hij er in het huwelijk met Sophie van Ameyden van Duym. Kok ontplooide een ongekende publicatieijver in zijn Roermondse jaren. Essays over Dante, Tassoni, Titiaan, Bilderdijk, Sheridan, Manzoni, Shakespeare, Dautzenberg, Petrarca, Calderon, Potgieter, Goldoni en Massimo d'Azeglio verschenen in De Gids, De Nederlandsche Spectator, de Kunstkronijk, de Vaderlandsche Letteroefeningen, Dietsche Warande, de Levensbode en Onze Tijd.Ga naar eind88. Voorts liet hij in 1864 een metrische vertaling van de Divina Commedia van Dante verschijnen, de eerste volledige vertaling in het Nederlands en door de kritiek niet ongunstig beoordeeld.Ga naar eind89. In 1870 gaf hij een bloemlezing voor de H.B.S., Goede kennissen, in het licht, in 1871 vertaalde hij Calderons Het leven een droom en in 1872 begon zijn in 1879 voltooide, zevendelige uitgave van de Dramatische Werken van Shakespeare te verschijnen. Het zal Cuypers en Brouwers deugd gedaan hebben dat Kok ook behoorde tot de propagandisten van het Vondelstandbeeld in Amsterdam. In 1864 gaf hij te dien einde Vondel in eenige van zijn Vrouwenkarakters uit. Dr. Jaap Meijer heeft een brief aan het licht gebracht die Kok een maand na zijn aankomst in Roermond, op 5 november 1864, richtte tot zijn vroegere rector Dünner in Amsterdam. De brief bevat curieuze gegevens over zijn nieuwe collega's en zijn eerste indrukken van de stad: ‘In de stad heb ik reeds onderscheidene menschen leeren kennen, die een zeer gunstigen indruk op mij gemaakt hebben. Over 't geheel zijn zij zeer hartelijk. Een bevolking die niet bijna uitsluitend uit handelaars en effekten-spekulanten bestaat, moet op menig Amsterdamsch gemoed dat nog niet voor enkel zaken bewerkt is een aangename impressie te weeg brengen.’Ga naar eind90. Maar vooral is de brief belangwekkend vanwege een incident dat zich reeds bij de aanvang van het bestaan der Rijks H.B.S. had voorgedaan. Kok had voor het schooljaar 1864-65 als schoolboek opgegeven Nederlandsch Dicht en Ondicht der l9e eeuw van zijn vriend Van Vloten, die eerder zijn Hamletbewerking had ingeleid. Daarin nu kwam een fragment voor, getiteld ‘Het geheim der Vrijmetselarij’, ontleend aan de vrijmetselaars-toespraken van P.G. Witsen Geysbeek (1774-1833). Zoals te verwachten viel zouden de clericalen of conservatiefkatholieken alle middelen beproeven om de nieuwe school, die als een aanstaand bolwerk van liberalisme gevreesd werd, te dwarsbomen. En zo gebeurde het dat de clerus in het door Kok opgegeven boek de passage over de vrijmetselarij ontdekte en er hevige stampij over maakte. Kok zag zich genoodzaakt alle exemplaren op te halen en het gewraakte stuk eruit te snijden! Wellicht om een herhaling van dergelijke locale ideologische twisten te voorkomen heeft Van Vloten het stuk uit de tweede druk van zijn bloemlezing weggelaten. Kok beschrijft het incident als volgt: | |
[pagina 35]
| |
‘Kort nadat ik mijn onderwijs had aangevangen, heb ik een ervaring opgedaan die mij zeer bedroefde. Ziehier de toedracht van de zaak. De geestelijkheid heeft hier sterk geijverd tegen de Burgerschool en zulk een gisting was er daardoor onder de bevolking ontstaan, dat het ernstige gevolgen scheen te hebben. Nu de school eenmaal bestond, dacht men dat de rust hersteld was. Doch zie, de boeken zijn onderzocht. In de huisgezinnen waar de geestelijkheid toegang had, maakte zij zich van de opgegeven boeken meester en - zoo als ge begrijpen kunt was er spoedig wel wat in te vinden, wat tot voorwendsel kon dienen, om de menigte op te zetten. In een bloemlezing die ik had opgegeven kwam onder anderen een stuk voor getiteld: De Vrijmetselarij, en dat was genoeg om mij en de school aan te klagen, van bederving der jeugd. Op zekeren morgen kwam een vader zeer bedrukt bij ons, om te melden, dat hij rust noch vrede kon houden met zijn vrouw, die zeer verontrust was, dat haar kind in onze handen was, zoodat de huisvader zijn zoon van de school moest nemen. Wij hebben nu alle boeken opgehaald en het bewuste stuk er uitgesneden; tevens zijn we bij al de boekverkoopers rondgeweest om te zeggen, dat ze geen exemplaar mogen verkoopen, zonder er eerst het gemelde artikel uit te snijden! Gij begrijpt dat ik zeer bedroefd was, dat de aanval allereerst mij gold, mij die zooveel eerbied heb voor anderer overtuiging, die den sterksten afkeer gevoel, wanneer men boosaardig of loszinnig spreekt over zaken die ik acht dat anderen heilig moeten zijn, en waarvan ik het zelfs een geluk acht dat ze hun dit werkelijk nog zijn - mij, eindelijk, die met eerbied en belangstelling ieder verschijnsel op geschiedkundig of godsdienstig gebied, vooral ook in den tijd der Middeleeuwen, heb gadegeslagen. Tot mijn blijdschap is de storm nu eenigzins bedaard. Het grievendst was nog, dat ik zelfs kon merken, dat eenige medeleeraren mij - op het zachts genomen - van onvoorzichtigheid en onwetendheid of ongeschiktheid beschuldigden. De Direkteur echter - hoewel een katholiek - was wijzer en bemoedigde mij zooveel hij kon, ofschoon het voorgevallene ook hem leed deed.’Ga naar eind91. Het is niet waarschijnlijk dat een verdraagzaam man als Kok zich verder veel bemoeid heeft met de kleinsteedse conflicten tussen clericalen enerzijds en liberalen en liberaal-katholieken anderzijds. Hij besteedde zijn tijd liever aan zijn studies en vertalingen van meesterwerken uit de wereldliteratuur, die hem in staat stelden de grenzen van de kleine stad in de geest verre te overschrijden. De resultaten van zijn studies vormen een blijvend getuigenis van zijn veelzijdige eruditie. In 1877 verliet Kok Roermond voor Breda, waar hij docent werd aan de Koninklijke Militaire Academie in dezelfde vakken die hij in de bisschopsstad gedoceerd had. |
|