De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermdV. Abbé Jan Willem Brouwers, orator en polemistMet dit alles bevinden we ons echter reeds ver in de twintigste eeuw. Ras terug dus naar de vorige! Tot ‘De Vioolstruik’ behoorde ook het derde lid van het Amsterdamse of Roomse ABC: pastoor Jan Willem Brouwers. Abbé Brouwers, zoals hij bekend stond, was één van de meest gevierde redenaars van zijn tijd. Dat hij een eeuw later van het ABC de minst bekende is, is te wijten aan zijn gebrek aan ‘Sitzfleisch’. Hij kende niet de rust en de volharding om een werk van langere adem te voltooien. Al zijn energie stak hij in redevoeringen en polemieken, in de inval van het ogenblik en het succes van de korte duur. Jan Willem Brouwers werd op Nieuwjaarsdag 1831 geboren te Margraten; hij betitelde zichzelf wel eens als ‘de Saint-Mariëngrat’ of ‘van Sint-Mariëngraat’.Ga naar eind79. Na ruim een jaar was hij reeds wees, en moest zijn opvoeding toevertrouwd worden aan een oom en tante van vaderszijde. Na het gymnasium te Rolduc en het groot-seminarie te Roermond gevolgd te hebben, werd hij in 1854 tot priester gewijd en nog in hetzelfde jaar aan het in 1851 opgerichte Bisschoppelijk College te Roermond als leraar benoemd, waar hij in 1858 de Congregatie van O.L. Vrouw stichtte. Zijn voornaamste vakken waren Franse en Nederlandse taal- en letterkunde, algemene geschiedenis, aardrijkskunde en declamatie. Brouwers legde al spoedig een grote adoratie voor Vondel aan de dag. Rond 1860 liet hij aan het Bisschoppelijk College Vondels stukken Lucifer en Joseph | |
[pagina 30]
| |
in Dothan opvoeren.Ga naar eind80. Ook besteedde hij in die jaren veel tijd aan serieuze studie van Vondels werk en leven. Zijn vier jaar oudere vriend Cuypers bracht hem met Alberdingk Thijm in contact, en het is niet onmogelijk dat Brouwers via Thijm het plan voor een Vondelstandbeeld in Amsterdam geplant heeft. En het was Thijm die Brouwers aanspoorde tot het schrijven van de eerste Noordnederlandse bespreking van de gedichten van Guido Gezelle, die in 1859 in De Tijd verscheen. In 1861 maakte Brouwers zijn internationale debuut als redenaar tijdens het Antwerpse kunstcongres. Onderwerp van de rede, die hij naar eigen zeggen niet had voorbereid, was een vergelijking tussen Vondel en Milton. Het betoog werd even vurig ontvangen als het werd uitgesproken, en de Journal des Beaux-Arts et de la Littérature nam de tekst in zijn geheel op. In hetzelfde jaar gaf Brouwers ook een bloemlezing in het licht: Joost van den Vondel, Dichtwerk met Levenbeschrijvende, Karakterschetsende en Letterkundige Aanteekeningen. Zoals we zagen was hij in 1862 mede-organisator en feestredenaar van het Roermondse Vondelfeest. In hetzelfde jaar sprak hij voor ‘Felix Meritis’ in Amsterdam en voor ‘Met Tijd en Vlijt’ in Leuven over Vondel en Milton. In de loop van 1863 werd Brouwers door mgr. Judocus Smits naar Amsterdam gehaald om redacteur van het katholieke dagblad De Tijd te worden.Ga naar eind81. Hij verdween daarmee van het Roermondse literaire toneel en werd opgenomen in de vriendenkring rond Thijm. Lodewijk van Deyssel wijdt in de biografie van zijn vader kostelijke bladzijden aan de Limburgse abbé. Hij beschrijft zijn optreden als volgt: ‘In zijne zwarte priesterkleederen, den lagen pastoorshoed (die de Roomsche Geestelijken, evenals de kniebroeken, na de mode van omstreeks 1790-1800 niet veranderd hebben, als om voortdurend door hun geheele uiterlijke verschijning openlijk te protesteeren tegen de negentiende eeuw) een weinig naar achteren op het hoofd met lange lokken geplaatst, de vurige donkere oogen hoog voor zich uit gericht, heeft deze Limburger een dertig jaren lang door Amsterdams straten gewandeld, het hoofd vol letterkundige aspiraties en Roomsch-politieke plannen. In zijn voorkomen en allure heeft hij met benijdenswaardige standvastigheid, door steeds geheel en al een geestdriftig jongeling te blijven, het kerkelijk begrip van het priesterlijk celibaat gehuldigd en betoogd. Dezen Ridder van de Eikenkroon, die men steeds op weg vond van de Vondelstraat, waar hij zijn hulde aan de statige gratie van mevrouw Cuypers gebracht had, naar den Kloveniersburgwal, waar hij zijn eerbied aan de koninklijke schoonheid van mevrouw Sterck ging betuigen, dezen, om zijn, wuft geachte, letterkundige, artistieke en politieke bemoeiïngen door zijn Hollandsche, burgerlijk Amsterdamsche, kollegaas, de pastoors en kapelanen, die zijn pose als steeds aankomende celebriteit niet goed konden verdragen, een weinig met schuine oogen bekeken geestdriftigen feesteling, liep alles tegen, maar zijn steeds bruisende jeugd liet zich door niets uit het veld slaan. Hij snelde het land door van de eene zijde naar de andere, om kerkelijk-politieke manifestaties te presideeren, redevoeringen te houden in | |
[pagina 31]
| |
Pastoor Jan Willem Brouwers (1831-1893).
alle denkbare Roomsche vereenigingen, en links en rechts aan feestdisschen te toasten, busten van den Paus met guirlanden te omhangen en liederen voor optochten te dichten.’Ga naar eind82. Waren de Roermondse jaren nog enigszins jaren van bezinning en studie geweest, in Amsterdam sleepte Brouwers zich van de ene toespraak naar de andere krantepolemiek. Hij bediende zich daarbij even vlot van het Frans als van het Nederlands. Vooral beroemd werd zijn lofrede op de vrijheid van de katholieken in Nederland tijdens een congres te Mechelen in 1867 (La Situation du Catholicisme en Hollande) en zijn toespraak tegen de herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1868 (De Nederlanden en de Gevierden).Ga naar eind83. Voorts ontwierp hij in 1864 een theoretisch concept voor de door Cuypers aan te brengen muurschilderingen in de Maastrichtse Sint-ServaasGa naar eind83bis, en mengde hij zich in polemieken over de zoeaven, over Machiavelli, over Marnix van Sint-Aldegonde, over Victor Hugo, over Darwin, over Spinoza enz. enz. Ook nadat hij in 1870 zijn redacteurschap van De Tijd had moeten neerleggen en pastoor was geworden van het onder de rook van Amsterdam gelegen Bovenkerk, zette hij zijn activiteiten als redenaar en publicist onverdroten voort. Slechts weinige van de pennevruchten van de zich voortaan trots als pas- | |
[pagina 32]
| |
toor van Bovenkerk bekendmakende scribent hadden een uitgesproken literair karakter. Voor ‘De Vioolstruik’ maakte hij in 1880 een dramatische bewerking van Vondels epos Joannes Baptista. Ook schreef hij verschillende gelegenheidsverzen, maar deze werden nimmer gebundeld. Voor zijn op de actualiteit gerichte geschriften richtte hij in 1880 het weekblad De Amstelbode op en in 1881 het halfmaandelijkse De Wetenschappelijke Nederlander. Bovenal genoot de pastoor van Bovenkerk in latere jaren bekendheid als organisator van feesten. Lodewijk van Deyssel beschrijft ze als volgt: ‘De feesten, door den heer Brouwers aan de Vioolstruik des zomers aangeboden, behoorden tot de best geslaagde. Zijn ruime pastorie (Brouwers had in 1876 een fraaie nieuwe kerk en pastorie laten bouwen, PN) had dan ook een geheel feestelijk aanzien. De Limburgsche huishoudster ontving de gasten met een gelaat, rood en glanzend van genoegen, en een groot aantal gerechten, van haar eigen kompositie, doch wier Limburgsche “Anstrich” er als een exotische saveur aan verleende, en ook andere, door Amsterdamsche koks samengesteld, werd voorgediend, terwijl de heer Brouwers, die voor den eerst-te-noemen wijn, als symboliseerend zijn eigen karakter wellicht, een voorkeur had, de wijnen van Champagne en Hongarije, Veuve Clicquot, Mumm en Tokayer van het begin van den maaltijd af rijkelijk deed stroomen, terwijl de kurken als vreugdeschoten de lucht in sprongen en het bruisende schuim als een witte pluim zich boven de boorden van alle kelken verhief. Na den maaltijd verpoosden en koosden de gasten in den a giorno verlichten tuin of gingen in de bootjes met Venetiaansche lampions uit spelevaren, tot de tijd drong om per rijtuig naar de hoofdstad terug te keeren, met een gemoed vol warme herinnering aan de gesmaakte vreugde en dankbaarheid jegens den uitmuntenden gastheer.’Ga naar eind84. Aldus Van Deyssel, die er nog een anekdote aan toevoegt over de oude en hardhorende heer Sterck. Deze had de hebbelijkheid om tijdens de lange maaltijden af en toe in te doezelen en bij het ontwaken zijn korte geestelijke afwezigheid te verdoezelen door meteen luid met de anderen mee te lachen. Helaas evenwel (maar tot verzwegen hilariteit van het gezelschap!) viel zijn luid lachende ontwaken eenmaal midden in de plechtige stilte die de aanwezigen in acht namen tijdens een der vele heildronken van abbé Brouwers op koning en paus. Op 19 februari 1893 reisde een zieke Brouwers, wijze raadgevingen in de wind slaand, naar Limburg om er een lezing te verzorgen over paus Leo XIII bij gelegenheid van diens gouden bisschopsjubileum. Het werd zijn laatste reis. Op 3 maart overleed hij in Maastricht, ten huize van zijn priestervriend, de historicus en rijksarchivaris Jos Habets. Deze noteerde in zijn dagboek: ‘Ik leerde hem voor 't eerst kennen toen ik in Oct. 1843 te Rolduc ter studie verscheen en zedert zijn wij beste vrienden geweest. Brouwers was een helder hoofd, een knap redenaar en een gewilde schrijver. Zijn woord werd op den kansel, in litterarischen congressen en kringen zeer gewild.’Ga naar eind85. |
|