De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermdIV. Dr. P.J.H. Cuypers en zijn contacten met J.A. Alberdingk ThijmWe gaan nu in het gezelschap van Cuypers een beetje heen en weer reizen tussen Roermond, Amsterdam en het tegen Amsterdam aan gelegen Bovenkerk. Zowel bij ‘De Lelie’ als bij het Vondelfeest kwamen we Pierre Cuypers tegen, en bij elk van beide literaire verschijnselen ontmoetten we ook één van zijn twee beste vrienden, met wie hij later in Amsterdam het ‘Roomsche ABC’ zou vormen: Joseph A. Alberdingk Thijm, erelid van ‘De Lelie’, en Jan Willem Brouwers, mede-organisator van het Vondelfeest. De geboren en getogen Amsterdammer Alberdingk ThijmGa naar eind59. heeft in de culturele emancipatie van de Nederlandse katholieken een onvergelijkelijke rol gespeeld, en het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende lijnen hem verbin- | |
[pagina 26]
| |
den met het culturele milieu in Roermond. Alberdingk Thijm, geboren op 13 augustus 1820, verdiende aanvankelijk weliswaar de kost als koopman in levensmiddelen en later als uitgever (onder de firmanaam Langenhuysen), maar besteedde zijn tijd toch liever aan kunst en letterkunde. Al jong publiceerde hij literair en essayistisch werk: novellen, gedichten en kritieken. Hij hield zich bezig met spellingproblemen en schreef van 1841 tot 1848 toneelkritieken in De Spektator. Maar bovenal hield hij zich bezig met de Middeleeuwen. Zowel in zijn scheppende als in zijn kritische werk stelde hij de katholieke cultuur van de Middeleeuwen, met inbegrip van de gotische bouwkunst, aan zijn tijdgenoten ten voorbeeld. Zijn novellen publiceerde hij vanaf 1852 in een eigen periodiek, de Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken. In 1855 voegde hij daar een tweede periodiek aan toe, de Dietsche Warande. Vooral in dat laatste tijdschrift verdedigde hij zijn artistieke inzichten. Het kon niet uitblijven of de jonge Cuypers, doordrongen van dezelfde inzichten, moest met Thijm in contact komen. Hij schreef hem kort na de oprichting van de Dietsche Warande, en zocht hem in het voorjaar van 1855 in Amsterdam op. Zijn herinneringen aan die eerste ontmoeting heeft Cuypers in 1920 in een aan Thijm gewijd nummer van De Beiaard op schrift gesteld, aangevuld met fragmenten uit hun verdere briefwisseling.Ga naar eind60. De eerste ontmoeting was het begin van een vriendschap voor het leven. Al spoedig schreef Thijm een juichend artikel over Cuypers in de Dietsche Warande, waarin het atelier Cuypers & Stoltzenberg als een herleving van de gotische bouwloods wordt voorgesteld.Ga naar eind61. De beroemde studie van Thijm over de symboliek van de kerkbouw, in 1857 in de Dietsche Warande gepubliceerd en in 1858 als De Heilige Linie in boekvorm verschenen, was de vrucht van rijp overleg tussen Thijm en Cuypers.Ga naar eind62. ‘Thijm werd de theoreticus die de practicus Cuypers in woord en geschrift bijstond in de strijd voor de “ware beginselen” in de kunst, die in het protestantse noorden vaak scherp werden aangevallen door classicisten en renaissancisten’, zo heet het terecht in een recente tentoonstellingscatalogus over Cuypers.Ga naar eind63. Het was zonder twijfel Cuypers die Thijm met de jonge Roermondse letterkundigen, en met name met Emile Seipgens, in verbinding bracht. In 1857 debuteerde Seipgens in Thijms Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken met de gedichten ‘Onrust’ en ‘Miserere’. Tot 1864 bleef hij in de Volksalmanak gedichten publiceren.Ga naar eind64. Later droegen ook de Roermondenaren Michael Smiets en Jacob Waterreus nog gedichten bij aan de periodiek. En zoals we zagen werd Thijm op zijn beurt erelid van ‘De Lelie’. Op zaterdagavond 13 november 1858 bereidde ‘De Lelie’ hem een hartelijke ontvangst in Roermond, waarover we door een bericht in de Maas- en Roerbode van 20 november zijn ingelicht. Er werd gesproken door de voorzitter van ‘De Lelie’, gezongen door de zangvereniging ‘Liederkrans’ en voorgedragen door de werkende leden van het letterkundig genootschap. En vooral werd er getoast, met als gevolg dat Thijm ‘zigtbaar bewogen’ afscheid nam. Het verslag sluit af met de woorden: ‘Deze avond was rijk aan kunstgenot voor edele beoefenaren van poëzij en zang, en, wij zijn er zeker van, eene groote dichterlijke ziel neemt dierbare herinneringen mede | |
[pagina 27]
| |
naar de IJ- en Amstelstad van den echten kunstzin welke aan Maas en Roer zich zoo heerlijk openbaart.’Ga naar eind65. De band tussen Cuypers en Thijm werd nog hechter toen Cuypers in 1859, na het overlijden van zijn eerste echtgenote, de Antwerpse Maria van de Vin, in 1855 weduwnaar, huwde met Thijms zus, de reeds genoemde zangeres Maria Antoinette Catharina Theresia Alberdingk Thijm, in de wandeling Nenny. Regelmatig bezocht Thijm zijn zus en schoonbroer in Roermond en maakte samen met hen reizen. Een brief van Thijm, op 16 augustus 1863 vanuit Roermond aan zijn echtgenote geschreven en uitgegeven in de vermakelijke biografie die Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm, beter bekend als Lodewijk van Deyssel, aan zijn vader wijddeGa naar eind66., geeft ons een indruk van de sfeer tijdens dergelijke bezoeken aan de bisschopsstad. ‘Roermond, daags na Maria Hemelvaart 1863. | |
[pagina 28]
| |
Op aanraden van Thijm verhuisde Cuypers in 1865 met zijn gezin naar Amsterdam, waar hij bijna dertig jaar bleef, tot hij in 1894 naar Roermond terugkeerde. Het gezin Cuypers bewoonde er eerst de villa ‘Leyerhoven’ buiten de Leidsche Poort, waarvan Lodewijk van Deyssel ons een beschrijving heeft nagelaten, die ondermeer melding maakt van een zaal, ‘waar de pastoor Brouwers (...) op 5 December voor Sint Nicolaas kwam spelen’.Ga naar eind67. Later, in 1877, bouwde Cuypers de nog bestaande villa ‘Nieuw Leyerhoven’ (Vondelstraat 73-75), die hij slechts kort bewoonde vóórdat hij in 1881 het prachtige woonhuis annex atelier aan de Vondelstraat 77-79 in gebruik nam.Ga naar eind68. De naam Vondelstraat is reeds gevallen. De Roermondse Vondelfeesten van 1862 waren slechts een opmaat tot de grote landelijke Vondelherdenking in 1867, die mede door Cuypers en Thijm werd georganiseerd. Cuypers had zitting in de Vondelcommissie, waarvan voorts literatoren als Jacob van Lennep, Potgieter en Mr. H.P.G. Quack deel uitmaakten. Deze commissie zorgde in 1867 voor de plaatsing van het door Louis Royer vervaardigde beeld van Vondel in het toen juist in aanleg zijnde Rij- en Wandelpark dat aan het beeld zijn meer gangbare naam dankt.Ga naar eind69. Het echtpaar Cuypers behoorde ook tot de vaste bezoekers van de bijeenkomsten van het Amsterdamsch Leesgezelschap ‘De Vioolstruik’, een in de wintermaanden tweewekelijks vergaderende vriendenkrans, die zijn naam dankt aan het embleem van Vondel. Het doel van de bijeenkomsten was het lezen van toneelstukken in de Nederlandse, Duitse, Franse en Engelse taal. Er werd aan deelgenomen door leden van de katholieke intelligentia uit de langs meer dan één lijn aan elkaar geparenteerde families Alberdingk Thijm, Cuypers, Sterck en Diepenbrock. Voorzitter was Thijm senior, secretaris diens letterlievende zoon Lodewijk van Deyssel. Deze heeft een beschrijving van een Vioolstruikavond uit 1881 nagelaten, gepubliceerd in het reeds genoemde Thijmnummer van De Beiaard uit 1920Ga naar eind70. en nadien ook opgenomen in de Gedenkschriften (1924).Ga naar eind71. Met vader en moeder Cuypers kwam ook dochter Mia mee naar de bijeenkomsten van ‘De Vioolstruik’. Zij stal het hart van Van Deyssel, die aan haar in 1884-85 het sonnet ‘Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen’ wijdde, dat door een andere neef van Cuypers, de componist Alphons Diepenbrock op muziek werd gezet.Ga naar eind72. Tijdens de Amsterdamse Wereldtentoonstelling van 1883 evenwel had Mia de zaakgelastigde van het Chinese ministerie van koophandel F.G. Taen-Err-Toung leren kennen, met wie zij een geruchtmakende romance begon, in 1886 eindigend in een huwelijk. Van Deyssel gebruikte dit gegeven later in een roman, die hij eerst onder het pseudoniem Max C. in 1892 als feuilleton in het weekblad Eigen Haard publiceerde en in 1894 onder de schuilinitialen A.J. in boekvorm als Kruising van Rassen (heruitgegeven als Blank en Geel).Ga naar eind73. Mia, die in de roman, waar zij May Reeve heet, als een hysterica wordt voorgesteld, was begrijpelijkerwijs hevig verbolgen.Ga naar eind74. Lodewijk van Deyssel heeft ook met het plan gespeeld een boek aan zijn oom te wijden. Het plan is nooit ten uitvoer gebracht, maar wel heeft Van Deyssel herhaaldelijk over Cuypers geschreven. In het Bouwkundig Weekblad van 19 mei 1917 schreef hij een opstel bij de negentigste verjaardag van zijn oom.Ga naar eind75. In | |
[pagina 29]
| |
1921 schreef hij op verzoek van Willem Kloos een ‘In Memoriam Dr. P.J.H. Cuypers’ voor De Nieuwe Gids, ook opgenomen in zijn bundel Werk der laatste jaren (1923) en in het Dr. Cuypers Gedenkboek (1927).Ga naar eind76. Bovenal lezenswaard is evenwel de passage over Cuypers in de Gedenkschriften, die aanheft met de prachtige volzin: ‘Uit het prettige, levenslustige, heuvelachtige Limburg, met zijn rijpe gemoedelijkheid in de als perziken rood doorwaasde of als perziken rood doormarmerde wangen en in de bessen- en druivenklare vroolijke oogen, met zijn Duitsche spijzen en zijn Franschen wijn, met zijn Maas, die onder den schoonen Romeinschen Maastrichter brug door komt stroomen, met zijn witte en grijze met donker blauwen leisteen bedaakte kasteelen en kasteeltjes, met zijn goede brood, dat komt van de met de heuvelen mede op en af glooyende koornvelden, uit de stad Roermond van dat prettige hertogdom, dat nu reeds welhaast een eeuw een Nederlandsche provincie is, is Cuypers voortgekomen.’Ga naar eind77. Ten slotte heeft Van Deyssels reis van Haarlem naar Roermond, waar op 10 juni 1930 het standbeeld van Cuypers naast de Munsterkerk werd onthuld, een neerslag gevonden, met inbegrip van de culinaire détails, in de door Dr. Harry G.M. Prick uitgegeven Telephoonbriefjes en andere curiosa.Ga naar eind78. |
|