De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermdII. De eerste vaderlandse barden: de gebroeders Pieters en Antoine ScheenHet lijkt misschien in strijd met wat zojuist gezegd is over de gerichtheid op Vlaanderen, maar het was een te Amsterdam geboren schoolmeester die voor de eerste negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur in Roermond zorgde. Hij heette Johannes Pieters, en had zich samen met zijn oudere broer Rudolf Hendrik in 1820 in Roermond gevestigd.Ga naar eind23. Rudolf werd in 1820 namelijk aangesteld als hoofd van de toen opgerichte Rijks lagere school, en Jan ging met hem mee. Van Jan Pieters, geboren in 1805 en overleden in 1885, is een gedicht bewaard, geschreven ‘Bij de zoo gewenschte en heuchelijke aankomst van onze geliefden Herder’, de latere bisschop Paredis, als pastoor te Roermond op 11 mei 1830.Ga naar eind24. Het is het eerste Nederlandstalige product dat letterminnend Roermond in de negentiende eeuw voortbracht. Van zijn broer Rudolf, geboren in 1795, is een driedelig schoolboek Grondbeginselen der rekenkunde ten dienste der scholen bewaard, gedrukt te Roermond van 1838 tot 1841.Ga naar eind25. Het was blijkbaar een succesvol werk, want in 1871 verscheen nog een zesde druk.Ga naar eind26. Rudolf stelde ook nog een leesboek samen, Oefeningen in het kunstmatig lezen, waarin ook eigen gedichten opgenomen zijn, en een Verkorte gewijde geschiedenis.Ga naar eind27. Hij moet een geliefd en geëerd man zijn geweest. Toen in 1830 in Brussel de Belgische opstand uitbrak, trokken ook in Roermond oproerkraaiers de straat op, met de bedoeling alle Hollanders de stad uit te gooien. Toen ze echter bij het huis van de Amsterdamse onderwijzer kwamen, riep iemand: ‘Aoh nae, dae gooje leermeister van oos kienjer maag gei leid gedaon waere’, en terstond trokken de opstandelingen zich terug en lieten meester Pieters met rust.Ga naar eind28. In 1844, op 25 april, overleed Rudolf Pieters. Zijn broer Jan stelde toen ‘als openlijk bewijs mijner hulde aan de nagedachtenis van eenen braven broeder’ een bloemlezing van doodspoëzie samen, die in 1847 gedrukt werd met de titel Grafbloemen, geplukt bij vroegere en hedendaagsche dichters.Ga naar eind29. Niet alleen als bloemlezer over de dood maakte Jan furore, ook als lijkredenaar oogstte hij bewondering. Zo verscheen in 1855 zijn Lijkrede ter gedachtenis van den Heer Willem Baijer, oud-orkestmeester van de Koninklijke Harmonie, Leeraar der Muziekschool te Roermond, alhier overleden den 21 November 1855 in druk.Ga naar eind30. | |
[pagina 21]
| |
In 1861 volgde nog een bundel Gedichten over den goddelyken kindervriend Jezus, ten gebruike der jeugd ingerigt door J. Pieters, hoofd-onderwyzer aan 's Ryks Lagere School te Roermond.Ga naar eind31. De tachtig gedichten in deze bundel, alle van de hand van Pieters, waren bedoeld voor ‘Onderwyzers, Ouders en Voogden, opdat zy ze in handen geven der lieve kleinen, der bevoorregten des Zaligmakers’. De kinderen immers moesten ‘zoodra zy kunnen lezen en denken’ innig met Jezus' leven en lijden bekend gemaakt worden. ‘Dat zulks gevoegelykst in den vorm van gedichtjes geschieden kan, zal niemand betwisten, die de jeugd aandachtig heeft gadegeslagen en hare voorliefde heeft opgemerkt voor maat en rym niet alléén, waarvan zy het welluidende al spoedig gevoelt, maar ook voor den dichterlyken inhoud zelven’, aldus Pieters in de op Kerstmis 1860 ondertekende ‘Voorrede’. Op 1 februari 1845 volgde Jan Pieters zijn betreurde broer op als hoofdonderwijzer aan de Rijks Lagere School, en het was bij hem dat een latere collega in de letterkunde, Emile Seipgens, zijn eerste onderwijs ontving.Ga naar eind32. Maar voor we onze aandacht op Seipgens en zijn kring gaan richten, dient eerst nog een andere poëet vermeld te worden, die in kwalitatief opzicht weliswaar van weinig belang is, maar die toch een en ander in druk heeft laten verschijnen, en daarmee een plaats in de annalen der Roermondse letterkunde verdient. Jan Pieters werd bij zijn benoeming in 1845 gefeliciteerd met een gedicht, dat afgedrukt werd in de Roermondse Marktprijzen en Berigten van 3 maart.Ga naar eind33. Het was geschreven door de zich onderwijzer noemende Antoine Scheen, die ook een huldedicht produceerde bij Jans gouden onderwijsjubileum in 1870.Ga naar eind34. Antoine (Mathias Sebastiaan Antonius) Scheen werd op 12 januari 1811 in Roermond geboren.Ga naar eind35. Hij volgde de Rijks Lagere School, waar Rudolf Pieters toen hoofdonderwijzer was, en het Koninklijk Kollegie, en verbleef daarna drie maanden in Rolduc, dat van 1831 tot 1843 kleinseminarie van het bisdom Luik, waartoe toen ook Roermond behoorde, was. Al snel bleek evenwel dat hij niet voor de priesterlijke stand geschikt was. Hij keerde terug naar Roermond en ging als boekhouder in dienst bij de gemeente, waar hij het bracht tot gemeentelijk belastinginner.Ga naar eind36. Daarnaast gaf hij privé-lessen, reden waarom hij zich onderwijzer noemde. Hij was in 1834 gehuwd met de Roermondse Maria Catharina Hubertina Cuypers, met wie hij een huis bewoonde aan de Kraanpoort. In de volksmond heette hij ‘Sjeen van de Mert’.Ga naar eind37. Hij overleed op 18 maart 1883. Scheen heeft een betrekkelijk groot aantal geschriften het licht doen zien. In 1838 verscheen zijn Handleiding tot de kennis van de wis-, natuur- en staatkundige beschrijving van onzen aardbol, voor de scholen, ook zeer dienstig voor alle beminnaren der geographie.Ga naar eind38. In 1842 vertaalde hij een werkje van een Franse jezuiet: Het lezen der slechte boeken, gevolgd door de gruwelijkheid van den hoogmoed.Ga naar eind39. Verder verschenen nog een historisch tafereel over de val van de citadel van AntwerpenGa naar eind40., een beschrijving van hoofdaltaar en koor der MunsterkerkGa naar eind41., een boekje over het Mariabeeld van RiminiGa naar eind42. en een geografische beschrijving van LimburgGa naar eind43.. Maar zoals we zagen schreef Scheen ook gedichten. Naast de huldegedichten voor Pieters vloeide nog een groot aantal gelegenheidsgedichten uit zijn pen. | |
[pagina 22]
| |
Men krijgt de indruk dat vrijwel iedereen die in het Roermond van toen iets voorstelde met een rijmpje van Scheen vereerd werd: Cuypers, Paredis, Leurs, Beerenbroek, verschillende neomisten en priester-jubilarissen en een lange reeks van jubilerende nonnen. Scheen wilde, zoals hij zelf zei, ‘het vermakelijke met het nuttige mengen’, en zijn gedichten hebben dan ook vaak een moralistisch karakter. Authentieke verwoordingen van doorleefde emoties vindt men in de poëzie van Scheen nergens; zijn gedichten zijn wansmakelijke rijmelarijen, producten van een slecht soort schoolmeesterspoëzie. Toch zullen de gedichten van Scheen ons wel een beeld geven van de doorsnee-dichtcultuur van de negentiende-eeuwse Roermondenaar. Zijn gedichtjes vonden in elk geval zoveel aftrek dat ze tot drie maal toe gebundeld werden. In 1857 verscheen De eerstelingen mijner poëzij, dat in 1867 nog eens herdrukt werd.Ga naar eind44. Een aantal gedichten uit deze bundel verscheen in 1861 in een Franse vertaling: Les prémices de ma poésie.Ga naar eind45. En in 1871 verscheen de bundel Mijne Dichtbloemen, wederom opgedragen aan de vereerde meester Jan Pieters.Ga naar eind46. De meeste van deze bundels verschenen bij de firma Timmermans. De bedoeling van zijn gedichten verwoordde Scheen in het voorwoord van de laatste bundel als volgt: ‘iets godsdienstigs, heilzaams en zedigs voort te brengen, en iets lofen eerwaardigs te doen gevoelen’. Maar literatuur van enige betekenis kan men het nauwelijks noemen. |
|