De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Inleiding | |
[pagina 16]
| |
Het letterkundige leven in Roermond in de negentiende eeuwI. Franse klanken en een weifelend woordje Roermonds: Etienne Victor Laisné en Charles GuillonGodlijk erfdeel, boven allen
Aan den wereldvorst verpand,
Taal, na eeuwen niet vervallen!
Hier moet uwe grootheid schallen
Voor de bloem van Nederland!
Planten, dieren geven teeken;
Doch alleen de mensch kan spreken
In verscheiden spraak-akkoord,
Naar den stam, dien hij behoort.
Zoo veel malen
Is men man,
Als men talen
Spreken kan.
't Neêrlandsch is het eigenaardigst;
Eeuwenoud, zijn bakermat;
In de woordenkeus het vaardigst;
In gedachtenvorm het waardigst;
't Leent geen andre spraak zijn schat.
't Handhaaft Belgen en Bataven,
Rijk genoeg aan eigen gaven.
Zonder eigen taal geen volk!
't Neêrlandsch is der zielen tolk.
Neen! Geen woorden
Zijn zoo zoet;
Als de akkoorden
Van 't gemoed.
Komt! Ziet, de Engel dezer stede
Klapwiekt met zijn vleuglenpaar,
Toont de schildstar u van vrede,
Steekt het zwaard weêr in de scheede,
Roodgeverfd in 't heetst gevaar.
Strijders, maar meer Taalgenooten!
Flink de reien aangesloten
Tot een grooten broederbond,
Dien het Taalcongres hier zond!
Komt! Hier zwichten
Twist en wee,
Tongen stichten
Hier den vreë.
Neêrland van het Zuid en Noorden,
Aarde en zee gevoelt uw hand
In de verst gelegen oorden!
O! Verspreidt uw Dietsche woorden,
Waar de zon het felste brandt,
Of het ijs den dood ten toon spreidt! -
En de wereld prijst uw schoonheid,
Zegent uwen vrijen grond,
En de klanken uit uw mond.
Stout en krachtig
Blinkt uw staal;
Maar meer machtig
Klinkt uw taal.
Broeders! spreekt ze tot uw kindren,
Voedt hen met dat leeuwenmerg!
Nooit zal u een vreemde hindren,
Nooit uw zelfbeheer vermindren,
Hoe hij u als vijand terg'!
Ja, dan zult gij, met uw telgen,
Hem en zijnen trots verdelgen!
Toon hem uwen Vondels-aard,
Nakroost, een de Ruiter waard!
In de tonen
Onzer taal,
Ligt der zonen
Zegepraal.
| |
[pagina 17]
| |
Met deze woorden werd op 23 augustus 1875 het veertiende Taal- en Letterkundige Congres geopendGa naar eind1., een regelmatige bijeenkomst van schrijvers en taalkundigen uit Zuid- en Noord-Nederland, die dat jaar in Maastricht plaatsvond. De woorden zijn afkomstig uit het congreslied Onze Taal, dat gedicht was door Dr Michaël Smiets, geboortig van Maastricht, maar vanaf zijn priesterwijding in 1855 tot 1876 leraar Nederlands aan het Bisschoppelijk College te Roermond. De strofen van Smiets geven weer wat zich bij vele Zuidnederlanders en Vlamingen in de negentiende eeuw had voltrokken, namelijk een herontdekking van de eigen taal, de taal van Vondel, de taal die gemeenschappelijk was aan ‘Belgen en Bataven’. Deze taal, voorheen onder Franse invloed geminacht als een spraakgebrek of in het beste geval als de taal van boeren en arbeiders, kon opnieuw voorwerp worden van een zelfbewuste trots, of zoals Smiets het zei: ‘In de tonen onzer taal, ligt der zonen zegepraal!’ Is deze herontdekking van de eigen taal in de negentiende eeuw het meest opvallend in Vlaanderen, zij deed zich eveneens voor in Limburg, en dus ook in Roermond. Limburg en Vlaanderen waren immers in de negentiende eeuw in vele opzichten op elkaar betrokken. Niet alleen hoorde Limburg van 1830 tot 1839 bij België, maar ook richtten velen in Limburg zich op cultureel gebied eerder op het katholieke Vlaanderen dan op het protestantse Noord-Nederland.Ga naar eind2. Op literair gebied moge het volstaan hier de namen te noemen van Johan Michel Dautzenberg (Heerlen 1808 - Elsene 1869)Ga naar eind3. en Pieter Ecrevisse (Obbicht 1804 - Eeklo 1879)Ga naar eind4., die beiden een vooraanstaande rol in de Vlaamse bewustwording gespeeld hebben. Evenals in Vlaanderen ontdekte men in Limburg en in Roermond dus dat er ook in het Nederlands literatuur geschreven kon worden. Dit houdt in dat er eerst een andere taal gebezigd werd, en dat was uiteraard het Frans. In de achttiende eeuw was het Frans de taal der ontwikkelden en der welgestelden bij uitstek geworden, ook en met name in het deftige Roermond. Op literair gebied hebben we daarvoor uit de achttiende eeuw helaas geen Roermondse getuigenissen. Maar ongetwijfeld zullen de bij de uit Frankrijk gevluchte Maastrichtse drukker Jean Edme Dufour gedrukte werken van Voltaire, de la Rochefoucauld, Fénelon, de la Fayette, Jean-Jacques Rousseau en Bernardin de Saint-Pierre, om enkele bekende namen te noemen, ook in Roermond gretige aftrek hebben gevonden.Ga naar eind5. Uit het hoogtepunt van de Franstalige culturele overheersing, namelijk de periode waarin de Fransen ook daadwerkelijk in politieke zin Limburg en Roermond aan hun macht onderworpen hadden (1794-1814), hebben we wél een schrijvende Roermondenaar kunnen ontdekken. Het is Etienne Victor Laisné, gewezen advocaat en leraar, of zoals het toen (en nog lang daarna) in Roermond heette, ‘professeur’ aan de Ecole sécondaire, de middelbare school te Roermond. Waar hij vandaan kwam weten we niet. Waarschijnlijk is hij in 1804 naar Roermond gekomen toen het ‘Collège’ daar werd opgericht.Ga naar eind6. In een reglement uit 1808 wordt hij voor het eerst vermeld als leraar in de Franse taal en de wiskunde.Ga naar eind7. Hij is gebleven tot de verdrijving van de Fransen in 1814.Ga naar eind8. Daarna ontbreekt elk spoor van hem. | |
[pagina 18]
| |
In de handschriftencollectie van de gemeentelijke archiefdienst van Maastricht worden vier fraaie bandjes bewaard, door Laisné in zijn Roermondse tijd volgeschreven met Mélanges de littérature et d'histoire.Ga naar eind9. De bandjes zijn door hem opgedragen aan doctor Mancel, chirurgijn van het militaire hospitaal te Maastricht, en door diens zoon weer aan de stad Maastricht geschonken. Ze bevatten nogal wijsgerig getinte beschouwingen, die, geheel in de geest van de Verlichting, gericht zijn op het practische nut van de wijsbegeerte voor de opvoeding van mensen. Laisné beschouwt het als eerste doel van de filosofie om bij te dragen tot het regelen van de zeden. Vervolgens kan de filosofie het verstand vervolmaken, de geest sieren met een oneindigheid aan interessante kennis en ten slotte respect voor de godsdienst bijbrengen. Vooral over de goede zeden vinden we nogal wat uiteenzettingen in de Mélanges van Laisné. Daarnaast bevatten de bandjes de teksten van vele toespraken van Laisné, die van belang zijn voor de geschiedenis van Roermond in de Franse tijd, bij voorbeeld toespraken tot de onderprefect Brandès, tot de burgemeester van Roermond, tot de prefect van het departement van de Nedermaas en tot generaal Charbonnier, tot de burgemeester bij zijn opname in het legioen van eer in 1810, en grafredes voor de Maastrichtse rechter Meyer en de Roermondse onderprefect Antoine Liger, die in 1811 overleed.Ga naar eind10. Uit de handschriften blijkt dat Laisné nog meer werken geschreven heeft, namelijk twee studieboeken: La géographie moderne élémentaire en Du nouveau barême, een wiskundig werk dat in Maastricht in druk verscheenGa naar eind11., en ten slotte La correspondance d'un émigré. De laatstgenoemde titel doet een werk van meer persoonlijke aard vermoeden, en het valt dan ook beslist te betreuren dat er tot op heden nog geen exemplaar van dit geschrift is opgedoken. Zekerheid heb ik niet, maar wel een zeer sterk vermoeden, dat onze Roermondse Laisné identiek is aan ene Etienne Victor Laisné de Tours, van wie rond 1820 twee werken in Parijs gedrukt werden: L'Insurrection du Cap en Le moraliste paternel.Ga naar eind12. Ook deze werken zijn inmiddels zeldzaam geworden, en de gelegenheid heeft mij ontbroken om ze met eigen ogen te zien. Wellicht dat een autopsie van de boeken in de nabije toekomst uitsluitsel kan geven over de identiteit van de schrijver. Het vertrek van de Fransen uit Roermond in 1814 betekende niet het vertrek van de Franse taal uit de beschaafde omgang in Roermond. Integendeel, er zullen nog meer literatoren volgen die zich van het Frans blijven bedienen. De eerste van hen is de bekende Roermondse notaris, secretaris van de Kamer van Koophandel, lid van de gemeenteraad en de Provinciale Staten, schoolopziener en bovenal oudheidkundig verzamelaar Charles Guillon, geboren in 1811 te Roermond als zoon van een Franse vader en een Roermondse moeder.Ga naar eind13. Zijn vader, geboren in Mailley-la-ville bij Lyon, was met de legers van Napoleon naar de Lage Landen gekomen, waar hij van 1799 tot 1814 burgemeester en agent municipal van Stramproy was. Na 1814 vestigde hij zich als procureur bij de arrondissementsrechtbank van Roermond. Gezien de herkomst van zijn vader is het niet verwonderlijk dat Charles Guillon zich nog van het Frans bediende. Ook Guillons literaire ontboezemingen bleven ongedrukt. Het gaat namelijk | |
[pagina 19]
| |
om een aantal gedichten die hij noteerde in een klein zakboekje, zoals hij ook bij zijn wandelingen door het Middenlimburgse land bij zich droeg en waarin we zijn waardevolle oudheidkundige notities vinden.Ga naar eind14. Het zakboekje waarin we vijf Franse gedichten aantreffen is vermoedelijk door hem rond 1835 gebruikt.Ga naar eind15. In drie gedichten staat het gemis van een verloren geliefde centraal. Twee ervan zijn getiteld ‘l'Absence’ en één ‘Les tendres souvenirs’; de titels zeggen reeds genoeg. Heimwee naar de verloren geliefde is het thema bij uitstek van de romantische letterkunde, en ook Guillons pennevruchten zijn doortrokken van een romantisch sentiment. En ook al zijn ze niet in perfect Frans geschreven, als document van een Roermonds romanticus mogen ze toch aan de vergetelheid ontrukt worden. Zoals we zagen was Guillons moeder een Roermondse: Maria Aldegonda Bongaerts. Ontdekte Guillon nog niet het Nederlands als voermiddel voor zijn literaire ontboezemingen, wel ontdekte hij de taal van zijn moeder, het Roermonds dialect, maar dan niet als literaire taal, maar als curieuze uiting van oudheidkundig belang. Zo komt het dat hij, ironisch genoeg, verantwoordelijk is voor het, voor zover bekend, oudste stukje Roermondse dialectliteratuur. Het gaat om een verhaaltje, ‘'t Vertelselke van de kêtel’, dat Guillon schreef op verzoek van zijn vriend Dr. Joost Hiddes Halbertsma. Deze had in het Kunst- en Letterblad van 1844Ga naar eind16. een oproep geplaatst voor dialectstukjes, die dan opgenomen zouden worden in het boek Germaniens Völkerstimmen van Dr. Firmenich, en die een beeld moesten geven van de Nederlandse dialecten. Op deze oproep was geen enkele inzending binnengekomen, en daarom benaderde Halbertsma enkele vrienden van hem persoonlijk, waaronder Guillon. Guillons stukje, ‘Roermonder tongval’, werd samen met bijdragen uit Scheveningen, Noordwijk aan Zee, Zaandam en Medemblik opgenomen in de Overijsselsche Almanak voor oudheid en letteren van 1846Ga naar eind17. en werd ook in het derde deel van Firmenichs Germaniens Völkerstimmen uit 1854 gepubliceerd.Ga naar eind18. Het is het verhaal over een kuil bij Echt die door twee reuzen werd gegraven, maar nooit afkwam doordat de reuzen ruzie kregen. Dit verhaal werd door Guillon op een van zijn wandelingen langs de Maas uit de mond van een boer uit Echt genoteerd. Eenzelfde verhaal ter verklaring van het ontstaan van de Weverlose Berg bij Venray vindt men in vrijwel alle verzamelingen van Limburgse volksverhalen. De Weverlose Berg zou dan de plaats zijn waar de reuzen na de ruzie de modder van hun klompen veegden.Ga naar eind19. Het vertelseltje van Guillon werd in een bewerking van Emile Seipgens, die zelf in 1857 debuteerde met een bundeltje Limburgsche LegendenGa naar eind20. gepubliceerd door Henri Welters in zijn vrijwel gelijknamige bundel uit 1875.Ga naar eind21. Het stukje van Guillon is wel het eerste gepubliceerde stukje Roermonds dialect, maar of het ook het eerste neergeschreven Roermonds is, is nog maar de vraag. In een exemplaar van een te Maastricht gedrukt woordenboek uit 1774, het Novum dictionarium tetraglotton van Matthias Martinez, dat blijkens een aantekening op het titelblad in 1835 eigendom was van ene Jozef Kessels uit Roermond, staat op de binnenzijde van de achteromslag een zeer curieuze dialecttekst, zijnde een aaneenrijging van scheldwoorden: ‘Dou nugeerige do hubs | |
[pagina 20]
| |
doe dich schoon late kullen, doe wolfwek, smeerlap, doe dich aai rabbauwel, rasmoes das, rampespoedel, rabatschieter, dubbe doos doe bus, wo konst doe dig so late verneuken en veur het lepke haaijen, ezel, dommerik zek ig nag eins, doe waars weert, dat ig dig preugelde mit einde schanse remmel en det ich dich de kop tussen twee ooren zat nou wets doe het tog nag neet; Zek hem mig mer wor? Ja daag nel kaai veut ig wins het dig, ig gaan.’Ga naar eind22. Of deze ontboezeming door Jozef Kessels is neergeschreven weten we niet. Maar het klinkt, als we door de spellingproblemen (die de schrijver blijkbaar gehad heeft) heenkijken, allemaal tamelijk Roermonds. Teksten als deze werden in de negentiende eeuw natuurlijk niet gedrukt; daarvoor had de dialectliteratuur tot in onze eeuw toe teveel schroom! |
|