Voorwoord
Een bloemlezing over het Roermondse literaire leven in de negentiende eeuw? Was Roermond in die eeuw dan zo belangrijk? Ja en neen.
Weliswaar had de vroegere hoofdstad van het Overkwartier van Gelre in 1815 de competitie om de eer de hoofdstad van de nieuwe provincie Limburg te mogen worden, verloren van Maastricht (zie J.G.F.G.M. baron van Hövell tot Westerflier, ‘Roermond hoofdstad van de provincie Limburg? Een merkwaardige kaart met randversiering uit 1815’, De Maasgouw 92 (1973) 82-91). Maar daarmee verwerd de stad toch nog niet tot een onbeduidende provinciestad. Op de Limburgse letterkundige Mr. Frans Erens (1857-1935), die van 1866 tot 1868 het jongensinternaat Saint Louis van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis te Roermond bezocht en die al eerder bezoeken had gebracht aan zijn grootouders van moeders zijde, de graanhandelaar Menten en zijn vrouw, wonend in de Neerstraat naast het hotel De Gouden Leeuw, maakte Roermond zelfs de indruk van een wereldstad: ‘Roermond docht mij een wereldstad. Al die aaneengebouwde groote huizen, de ratelende rijtuigen op de zware keien, dat alles maakte mij gelukkig van bewondering en verwondering. Ik sliep met de kindermeid ieder op een paillasse op den grond. Dat slapen op den grond vond ik iets heerlijks en dan het uitzicht in den vroegen morgen door het raam, vlak bij de matras, op de huizen der stad vond ik iets geweldigs.’ (Frans Erens, Over Limburg. Schetsen, herinneringen, vertellingen, beschouwingen, bezorgd door Harry G.M. Prick met medewerking van Jan Notten en Lou Spronck, Nuth 1985, 11).
De Nijmeegse hoogleraar Gerard Brom, van 1893 tot 1899 leerling van het Bisschoppelijk College te Roermond, hield de stad iets bescheidener voor een provinciestad, maar dan wel een met een burgerlijk-liberale deftigheid: ‘Zelfs een provinciestadje als Roermond, waar bisschoppelike curie en seminarie misschien tot vertoon van uitersten dreven, kende nog zijn werelds hofleven, dat zich instinctief concentreerde in de societeit. Parade van damestoiletten houden in het halftwaalfse “Misje”; uitbundige feesten binnen besloten tijd vieren; er groot op gaan, dat men jaren vriendschappelik met iemand verkeerde zonder een woord over godsdienst te hebben laten vallen of elkaars geloof te kennen; het verschil tussen pater en pastoor vergeten, maar een geestelike de minste vergissing met titels kwalik nemen; evenveel tegen zangers opzien als op priesters neerzien; te laat komen en te vroeg gaan in de kerk, waar de heren altijd stonden en de dames altijd zaten; zulke lafheden waren louter uitdagingen aan de “kwezels”, waarmee zuiver roomse verenigingen minachtend vereenzelvigd werden.’ (G. Brom, Herleving van de wetenschap in katholiek Nederland, 's-Gravenhage 1930, 91).
Hoe het ook zij, Roermond kende in de negentiende eeuw een voor een provinciestad-met-wereldstadallures opvallend rijk cultureel en letterlievend leven.