Van den Egyptischen Vogel Ibis.
DEse Vogel soude de Menschen, en eerstmael de Egyptenaers de konst, en 't bysondere hulp middel van klisteren aengewesen, ende door sijn daedt geleert hebben. Want dese in het lijf verstopt zijnde, soo vult hy sijn hals met veel brack, en zout Zeewater, steeckende sijn neb achter in sijn aers, en drijft dat water alsoo van achteren in sijn lijf, sich selven alsoo klisteerende, en hier door purgeerende, en afganck bekomende, suyvert sijn gedaente. Hy is in groote des lichaems, en veel andere deelen desselfs den Oyevaer seer gelijck, met dit onderscheyt dat sijn neb krom is: onthoudt sich aen de kant van de Revier Nylus in Egypten. Strijdt seer heftigh, en bitterlijck tegen de Slangen, naer wiens eyeren sy, en haer Iongen seer happigh, en begeerigh zijn; hierom was het dat in voortijden de Inwoonders des selfden Lands, dese Vogel als een Godt plachten te eeren. Als men dese Vogel gevangen uyt Egypten soeckt te brengen, hongert hy sich selven doodt.