Van de Wulp, en Cocco Thraustis Indica.
DEse Water-vogel heeft een seer eygentlijcke gelijckheyt met de Duyckertjens: maer zijn grooter, en dicker, als mede vetter van lijf, hebben kleene vleugeltjens, die ter zijden van haer lijf nederhangen, haer geveert is ruyghachtigh, somwijlen geel, of doncker, en bruynverwigh van coleur, haer beck is breder, en scherp, in de rondte als ofse niet saeghswijse tantjens getant was, waer mede sy de weecke basten van Bomen, en voornamentlijck der Wilgen afschillende, eeten, sy asen oock op Visch, de welcke sy vangen, en eeten; want sy duycken in 't water, onder welcke sy, sonder asem, en lucht te scheppen, haer een lange tijdt konnen onthouden. Wanneerse van de Water- of Landt-Roof-vogels bejaeght worden, duyckense onder, en boven komende, leggense met de neus-gaten boven gelijcks water, siende den Roof-vogel aenkomen, duycken weder onder, soo datse niet light konnen gevangen worden.
Sy maecken haer nesten, en broeden in de holte van de wortels der Boomen, en ruyghten aen de kanten der wallen, leggen haer eyeren, en kippen op de wijse als de Duyckertjens. Haer vleesch is mals, smakelijck, ende van een goet voedtsel: maer door haer listigheyt wordense selden gevangen.
Daer is noch een uytheemsch geslacht, zijnde dick van kop, een zwarte beck, de rugh is met drie of vierderleye verwe, te weten geel, en na 't ros streckende, aschgrauwachtigh met roodt vermenght onderscheyden; de vier pennen van sijn vleugels, zijn boven aen haer eynde zwartachtigh, de borst ontrent de kop omringht met een witten ringh, de wortels van alle sijn veeren zijn roodt, en bloedtverwigh, heeft maer drie klauwen aen sijn voeten. Van binnen is hy in alles de graen-eetende Vogelen gelijck.