Van de Gansen.
DE vervullingh van leeftocht, die dese vette, tamme, en wilde Gansen, onse, als oock de omleggende Ingesetenen toebrenght, en 't eeten van de jaerlijcksche Martijn Gans, hier, en oostwaert gewoon, neffens de smaeck desselfs, hebben genoegsaem aen yeder haer gedaente, gestalte, en hoedanigheyt betoont. Dese Vogels zijn onderscheyden in wilde, en tamme. De wilde worden ghenoemt Schee- Boom- Star- Vos- ende Brasilsche zwarte Zee-gansen, van welcke wy in 't bysonder te schrijven onnodigh achten. Het vleesch van dese Gansen in 't gemeen, bysonderlijck gebraden, was eertijdts by de Egyptische Koningen een heerlijck Tafel-gerecht. Quam niet op de Tafel van Alexander Severus, dan alleen op vier dagen. Hanibal achte de smaeck desselfs leckerder, dan de soetsmakende Henne van Numida. En wien is'er noch ter tijdt, die een ander wanneer daer een vette welgebrade Gans op 't schotel opgedischt staet, soude bedancken, dat hy sijn beurt, wanneer sijn hongerige maegh, en tanden daer op gescherpt waren, in het eeten waer nam. Zijn sterk van reuck, ende ghehoor, hier in de wilde Swijnen niet toegevende. Haer wackerheyt hebbense betoont in't beschermen van 't Roomsche Capitolium, want die van de Vyanden verradelijck by nacht beklommen wierden, en de Honden door voorgesmeten broot tot zwijgen gebracht, hebben sy met haer geroep die van binnen in allarm, en op haer hoede gebracht; dat de Vyandt vruchteloos most aftrecken.
Daer is een Gans geweest, die gedurig den Wijsgeer Lacy by bleef, en noyt het zy op de straet, in de Badtstoof, by dagh of by nacht van hem weeck, het welck een bewijs scheen van sijn liefde tot wijsheyt.