Van de Reyger.
DE Reygers zijn van onderscheydelijcke soorte. Als daer zijn aschgrauwe, witte, zwarte, en star Reygers; als oock den Cocoi, een Brasiliaensche Reyger, zijnde heel schoon van coleur, byna van groote als een Oyevaer. Daer sy haer onthouden is gemeenelijck by poelen, moeren, en andere waterige plaetsen, en dat seer menighvuldigh in 't Landt van Bononie, Ferrarie, Mantua, en Ravenna, in Engelandt alwaer 't op lijf straf verboden is, den Reyger niet te doden; in Vranckrijck zijn Reygers Wetten ingestelt. In de Reygers-eylanden in de nieuwe Werelt, hebben de Spanjaerts soo veel eyeren gevonden, datse daer heele wagens vol mede afladen. Sy zijn licht, teer, en mager van lijf, een langen hals en beck, die dick, sterck, binnen hol, en in't uyterste scherp is, de drie klauwen van de voeten zijn langh, met matelijcke vellen t'samen gevoegt, de vierde staet achter, dienende voor een hiel, is matelijck langh. Eeten Visch, en Oesters, dewelcke sy ingeschockt, door de innerlijcke warmte des maeghs geopent zijnde, weer uytbraecken, en alsoo uyt de schelp picken.