dat den Nijl des jaers eens overloopt, kan dat soo nauw-keurigh passen, dat schoon het water al om sijn nest quam staen, daer nochtans niet in komt.
Aelianus beschrijft dat omtrent de Stadt Panama Crocodillen gesien zijn, de welcke over de 100 voeten langh waren, in gedaente met een breedt hooft, en Varckens snuyt, een mondt tot de ooren op gespleeten, harde oogen, de Varckens gelijck; de onderste oogh-scheelen onbeweeghlijck, de tanden groot en wit, krams-wijse in de mondt geschickt.
Den Crocodil heeft vyandtschap onder de viervoetige Dieren, met den Ichneumon, Buffel, en Tyger. Onder de Vogelen met den Havick. Onder de Visschen met de Water-slangh, Vercken-visch, de Dolphijn, &c. Onder de Menschen bysonderlijck met de Tentiriten.
Den Dolphijn heeft een bysondere aerdigen greep om sijn vyandt tegen te gaen, want schoon hy hem in krachten, en groote des lichaems seer ongelijck is, weet hy nochtans op een ander manier sijn voordeel te soecken, want dewijl den Crocodil een seer weecken buyck heeft, soo schiet den Dolphijn, als hy sijn vyandt siet, en gewaer wort, en duyckt seer diep in het water, als of hy vluchten wilde, ende als dan sachjens wederom opkomende, even onder den Crocodil sijn buyck, deselfde met sijn scherpe pennen, met welcke hy op den rugh ghewapent is, steeckende, en openscheurende, brenght hem alsoo om het leven.
De Tentyriten die in een Eylandt ontrent den Nijl woonen, kleen zijnde van lichaem, maer stout van gemoet om dese Dieren tegen te gaen, want schoon andere daer voor vluchten, derven sy haer in het water den Crocodil te gemoet begeven, duyckende onder het water, nemen sy haer slagh waer, springhen de selfde op het lijf als of sy daer op rijden wilde, en wanneer hy sijn hooft omkeert, en sijn mondt open doet om hun te bijten, soo stoten sy hem een lange stock in de mondt, deselfde wederzijts met beyde handen vast houdende, en als een toom gebruyckende, om alsoo de Crocodil gevangen aen Landt te brengen.
Den Crocodil zijn balgh met Visch gevult hebbende, van welcke noch eenighe stuckjens en brockjens, tusschen de tanden steeckende, gebleven zijn, soo leght hy sich aen den Oever neder om te slapen, met een opengesperde mondt; als dan komt daer een kleen Vogeltjen, 't welcke de Egyptenaers Trochilon, en wy alhier het Konincxken noemen, om sijn kost te soecken, vliegende om, ende eyndelijck in sijn mondt, pickende uyt de tanden en kaecken, ja selfs tot het keel-gat toe, 't geene daer in is, als mede de wormkens, die van de Visch tusschen de tanden ghegroeyt zijn, de self de gantsch suyver en klaer maeckende, ende door de aengenaemheyt van dit gepick en geschrab, spart den Crocodil sijn mondt soo wijdt open als hem mogelijck is; ondertusschen 't Dier Ichneumon daer ontrent zijnde, loert en wacht, tot dat hy vast in slaep is, loopt hem als dan den mondt in, en kruypt door 't keel-gat en den hals in 't lijf, het ingewant uyteetende, breeckt wederom den buyck uyt.
Daer wordt verhaelt, dat ten tijde van den Generael van de Oost-Indische Compagnie Pieter de Carpentier, als sy van den Tyger-jacht, die in Indien seer veel, en schrickelijck groot, en wreedt zijn, afquamen, by de Stadt te paert zittende, deselve (volgens gewoonte) in de Revier dede drincken, en een van sijner Lijf-schutten Peert, 't welck onder menighte andere stont, met sijn hooft in 't water drinckende, van een Crocodil, die daer ontrent op sijn luymen lagh, in sijn wijtgapende smuyl gevat, en wat weer het Peert oock dede met tegenworstelen, van boven neer in de Revier getrocken, en door dit gruwelijck watergedrocht met zadel en toom ondergedompelt, en wegh gesleept wiert; soo dat de Ruyter die daer op sat, genoegh te doen hadde met daer af te springen, om sich selfs te salveren.