Van den Salamander.
DE Salmanders zijn van tweederley gedaente, waer van den eenen een Landt- en den ander een Water-salmander genaemt wordt.
De Landt-Salmander is den groenen Hagedis gelijck, bysonder den kop, ende het hooft die dicker zijn. Hy heeft een korte staert, zijn verwe is zwart met geele plecken, en heldere glatheyt.
Gesnerus heefter een in de Alpes gevonden, zijnde van donckere zwarte coleur, sonder eenige blinkentheyt, kort van staert, geslagen zijnde, gaf eenige melckachtige vochtigheyt uyt.
Mathiolus heeft in de Bosschen van Hooghduytslandt eenige op de rugh geheel zwart, ende roodtachtigh van buyck gesien.
Daer zijnder die meenen, datse van de lucht leven; andere datse de Honigh-graten, Byen, ende melck soecken.
Plinius getuyght datse niet voort-teelen, en noch Vrouwelijck, noch Mannelijck zijn.
Bellonius soude veel uytgeworpen Ionghen sonder omwindtsel ghesien hebben, want hy brenght innerlijck eyeren voort, daer de Ionghen tot haer volkomen rijpheyt in gevoedt worden.
Daer zijn geen fenijniger Beesten, als den Salamander, want alles wat hy aenraeckt, ofte waer hy met sijn lijf in komt, dat vergiftight hy, want het hout dat hy aengeraeckt heeft, wanneer daer spijse mede gekoockt ofte gebraden wordt, ende als dan van de Menschen gegeten, doet haer sterven. Van gelijcken, als sy het water drincken, daer den Salmander in gelegen heeft.
Den Salmander gaet in het vyer, ende door de groote koude sijns lichaems blust hy het selfde uyt.