Van de Hiatochtly.
DIt Dier is oock met harde platen bedeckt, van groote de Malteschen Hondt gelijck, heeft kleyne voeten, de snuyt langh en dun, naer gelijckenisse als een Varcken; is over al met een schors gewapent, en met beweeghlijcke platen gedeckt, dewelcke t'samen gevoeght zijn, daer in hy rontom beslooten is.
De ooren zijn die van de Muysen gelijck, doch een weynigh dicker; sijn staert is langhwerpigh rondt, in leden verdeelt, en op de selfde wijse met platen beset: doch het bovenste tusschen de staert en het schilt, met vlockachtigh hayr bewossen.
Den buyck is wit, en met een sachten huydt omvangen, het Menschen vel niet ongelijck, met weynige hayren, die dun en langh zijn, begaeft.
Dit Dier vanght Mieren tot sijn spijs, en als hy die vanght, leydt hy op sijn rugh met de staert aen de mondt, daer de Mieren recht overloopende in de mont komen, en hem tot voetsel gedyen.
Anthonius Herrena verhaelt, datse met haer eygen pis, een groef boven de buyck tusschen haer platen vullen, en dat alsoo de Mieren het water schouwende, langhs de staert in haer mondt loopen.
Vluchtende, soo buyght hy hooft en staert nederwaerts, sich deckende met sijn schilt, en als een ronde bol in een rollende.
Soo men hem al te hartneckigh vervolgt, sal hy sich omdraeyen, en den vervolger sterck, en dat dickmael hervattende, met de rugh tegen de borst stoten, en de selve alsoo dooden.
Hy verkeert seer geerne in warme en modderige poelen, eet Wormen en Visschen, de vrucht van sommighe boomen, insonderheyt appelen.
Daer zijn tweederley soorten der selfder, waer van de eene vergiftigh is, en d'ander gesont en bequaem om te eeten; wordende in getal van platen onderscheyden, de onschadelijcke uyt acht, zijnde met roode plecken besprenkelt, en de schadelijcke uyt ses.