Van de Armadil.
DIt dier is van groote als een kleyn Varckentje ofte Biggetje, de coleur aschgraeuw, ende het geheele lijf is met beenen-schobben, als of het plaetjens waren, bedeckt, den Rhinocer niet ongelijck, zijnde op een seer schoone ordre onder malkander geplaetst. En dat met een fraeye en wonderlijcke veranderingh der gedaente en hoedanigheden; deselve zijn soo hart, datse selfs het spits, ende punt der pijlen verstompen, doen omleggen en weder afstuyten.
Dit Dier leeft in manieren als de Mollen, onder of in de aerde, welcke het met sulcken snelheyt om wroet, en doorkruypt, dat het niet lichtelijck van den genen, die haer soecken te ondergraven (wat list ofte arbeydt sy ghebruycken) kan ge-attrappeert, of ghevangen worden; ten zy dat men haer hollen, ofte groeven met water vult.
Haer vleesch is blanck, en uytnemende soet van smaeck, der Hoenderen ofte jonge Biggetjens vleesch niet ongelijck.
Der selfder huyt ofte vellen, worden gebruyckt tot verscheyde cieragien: men maeckt daer van oock geldt-beursen.
Dit Monstreus Dier sijn hooft is lanckwerpigh rond, met een gekloofde snuyt den Egel niet seer ongelijck, de ooren krakelbeenigh sonder hayr, zijnde van de ooren af boven de oogen nederwaerts tot by kans beneden aen de snoet, met sulcke been-schobbekens en plaetjens beset. De achterpoten den Egel gelijckformigh, hebbende aen deselve vijf gekloofde vingers, met seer scherpe nagels gewapent; doch aen de voorste maer vier, zijnde rontom den hals, de achter beenen, en beneden aen den buyk alleenlijck onbeset met dese schobben.
Den staert die langh is, en aen het eynde smal toe loopt, is uyt veel ledekens samen gevoeght, en met veel kruyswijse plaetjens beset. Het middel-lijf met verscheyden verdeelingh en samenbuygingh, waer door het sich gemackelijck kan buygen en bewegen.