Van de Laudi Verba.
DIt Monstereus Dier heeft een wonderlijcke ghedaente, veel verschillende van de naem, ten ware om zijn wonderbare forma, want Laudi Verba soude een prijsent woordt zijn.
Sijn hooft is dick beschopt als een Vis, 't lijf gladt hayrich, de pooten onder gheklauwt als een Vogel. Sijn dicken en langen staert als uyt veele leden in malkander ghevoeght, niet oneygentlijck de aerdtsche-socken lidt voor lidt uyt-beeldende.
Het is niet al te ras in het voortgaen: maer na-ghejaeght zijnde, weet het sijn vervolgers wel te ontkomen.
Om sijn vettigheyt wordt het van de Indianen gedoodt, dewelke het selfde weten te ghebruycken, en heeft anders geen nuttigheydt. Sijn voetsel is aerdt- en boom-vruchten, by gebreck van Vis, ʼt welck zijn gemeene spijs is.
Het schijnt naer het uyterlijck aensien vreesselijcker, als het in der daedt is: nochtans sullen het de Indianen niet vertrouwen noch aentasten, voor het geheel doodt is.
Want dese Laudi Verba benart, omcingelt en beauwt zijnde, set sich op sijn achter-lijf neer, desen wonderlijcken in een gesloten staert uyt malkander reckende, den mondt opspalckende, de voor-poten met nagels gewapent, de na-jagende Indianen vertonende, ende sich alsoo in postuer om hem te verweeren gestelt hebbende, alsdan soo geeft het nare, luyde, en vervaerlijcke galpen, uyt sijn wijde en opgesparde mondt, slaet om en wederom na sijn vervolgers, met sijn uytghereckten staert; de voor-poten bewegende, als of het wilde toegrijpen, en alle de gene, die daer ontrent zijn verscheuren, ende van een rijten.
Doch het is soo vreesachtigh, dat het van sijn plaets, in welcke het omcingelt is, niet derf te voorschijn komen, om de Iagers aen te vallen.