Van het Yser-varcken of Steeckel-swijn.
DIt Steeckel-varcken beschrijft Claudianus aldus:
Sijn langh gereckte snuyt gelijckt het morsigh Swijn, het voorhooft puylt hem uyt met hoornigh borstelwerck, sijn brandigh oogh dat gloeyt, sijn tongh is op de rugh met spickelen besproeyt.
Maer sullen wy Agricolam gelooven: soo is den mondt des Steeckel-varckens den Haes gelijck, vier tanden, twee boven, en twee onder, de ooren als een mensch, de voorvoeten als een Das, de achterse den Beer gelijck. Twee verwige pennen staen op den rugh, en op de zijde, eens deels wit, anderdeels zwart, zijnde dickmael twee, of drie handt breedt lang, die het dier gelijck een Paeuw sijn staert kan uytstrecken.
Sy zijn van het Egels geslacht, maer hebben langer pennen, de welcke sy, wanneer sy haer huydt recht uytstrecken, wech konnen doen.
Hier mede vechten sy tegen de Honden, ende konnense van haer schieten, doch om wel te raecken, niet verre.
Plutarchus en Venetus beschrijven, dat in Tartarien, ontrent de Stadt Seasse, seer veel Steeckel-varckens zijn: de welcke, als men haer jaeght, met haer ruchelen en knorren, sich met groote hopen by malkander roepen; en schieten met haer pennen seer heftigh op de menschen en honden.
Dit Dier sijn vleesch, en pen tot pulver verbrandt, en daer een weynigh van ingenomen, soude de vrucht der zwangere Vrouwen (schrijft Plinius) bewaren, datse in de geboorte niet beschadight werdt.
Dusdanighe Steeckel-varckens van groote als een Kat, zijn in de Nederlanden wel te zien geweest; Maer Joannes de Laet seyt, datter in Brasilia Yser-varckens gevonden worden, soo groot by na als een Wildt-zwijn. De Brasilianen noemense Coendou.