Van de Mier-eeter.
DOch eer wy daer toe treden, sullen wy een weynigh seggen van de Indiaensche Muys. Dewijl het naer het schrijven Nicandri, hayr heeft gelijck Varckens-borstels, zijn staert is langh en schobachtigh, en achter ruygh.
Gellius en Plutarchus schrijven van dit Dier, dat, wanneer het den Crocodil in de son siet leggen lodderen, en eyndelijck in het slaep vallen met opengesperde monde, met haeste door sijn mont in het lijf loopt, ende eet den lever, ende het gantsche ingewant op, dan uyt den buyck uytkruypende, de selfden alsoo ombrenght.
Het breeckt oock de eyeren der Crocodillen en Aspis Slanghen, waer het die kan vinden en bekomen.
Dit Dier is voor eenige jaren t'Amsterdam en meer andere Steden daer ontrent te sien geweest, was kleynder als een Konijn, rouw, dick en langh van hayr: op den grondt is het hayr geelachtigh, ende de uyterste eynden zijn bruyn-graeuw wat rosachtigh, hebbende een spitse beck, korte ooren en beenen, is oock seer rap, ende gaeuw, net een sindelijck over sijn lijf.
Den Mier-eeter is een Dier in Brasijl, het welck heeft een seer seltsaem hooft zijnde een wonderlijck Dier, ontrent soo groot als een Hondt, hebbende een lange hayrige staert, daer het sijn gantsche lichaem mede deckt, een kleen hooft, aen de welcke een muyl ofte snuyt is, wel een voet langh, zijnde onder een boven byna even dick, ront bykans als een stock, van soo kleene en enge openingh, dat men daer nauwelijcks een vinger in soude konnen krijgen, hier in heeft het een lange ronde tongh als een Pier-worm, van dickte als een groove Bas-snaer, sijn leef-middel zijn Mieren, want dese lange tonge weet het te steecken in de Miere-nesten, die daer dan op komen sitten, en t'elckens van hem door 't schielijk inhalen der tonge worde opgeslockt. Dit is de oorsaeck dat wy het den naem van Mier-eeter geven.