Van de Das, en het dier Tlaquatzin.
DE Das is een beest grooter als een Kat of Vos, na welckers aert het eenigsins zwijmt, daer by is het oock veel langer als de selve, met een vlockachtige huydt bedeckt, vael geverwt, met meer witte als zwarte hayren doormenght. Het hooft is in 't midden zwart, en aen de zijde wit.
De rugh is breedt en de mondt met scherpe tanden beset.
Dit gheslacht van beesten wordt op de bergen van Italien, Switzerlandt, ende Hooghduytslandt, veel gevonden.
Tot haer levens-onderhout dienen de horsels, wormen, appelen en druyven, sy leven oock op den roof van Konijnen, Gansen, Hoenderen en andere vogels.
De voortteelingh geschiet op de wijs van de Vossen, en dragen haer vrucht drie maenden langh, en brengen na dien tijdt twee ofte drie jongen teffens voort.
De neus is het zwackste lidt van haer geheel lichaem, en om dien oorsaeck bedecken sy de selve met haer voorste voeten, gelijck de Beeren, wanneerse van een hooge steylte afrollen moeten.
Aen haer hollen latense twee gaten open een na het Zuyden en 't ander na het Noorden, de welcke sy na de verscheydentheyt van de winden open of toe doen. In het maken van haer hollen gebruycken sy dit behulp-middel: Sy leggen een onder haer op de rugh, en vlyen de uytgegraven aerde tusschen sijn uytgetreckte beenen, daer na vatten sy hem by de beenen en trecken hem uyt het hol, dit herhalen sy soo dickmaels tot dat haer schuylplaets groot genoegh is. Van binnen bereyden sy haer nest van de afgevallen bladeren. Wanneer haer dese moeyten te groot is, soo wachten sy dat de Vossen uyt haer hollen gegaen zijn, en maken die dan met haer dreck vuyl en stinkent, waer door de selve gedwongen zijn andere hollen te maken, en sy verblijven alsoo in 't besit van haer woningen.
Soo veel de krachten van dit dier in de Geneeskonst aengaet, soo wordt het vet tegen de lenden-pijn en tot de verkrompen en verkoude leden gepresen.