Van den Hondt.
DE gedaente der Honden is aen een yeder soo wel bekent, dat men de selve met veel woorden niet en behoeft uyt te drucken. De grootste onderscheyt ontstaet of uyt haer gaven, te weten: dat sommige sneedige ruyckers, andere snelle loopers, wachters, jacht-honden, &c. zijn, of van haer geboorte plaets, sulcke zijn de Schotse, Engelse, Maltésche, Turckse, &c.
In de spijs zijnse gemeenlijck niet nauwkeurigh, doch het vleesch van haer eygen geslacht, en dat, 't welck van de blixem geslagen is, roeren sy niet aen. Wanneer haer maegh ontstelt is, eetense gras, en worden daer door gesuyvert. Wanneer de teef ritsigh wordt, zwelt haer het achter lijf en wordt vochtigh: de tijdt van dese loop wordt met 14 dagen bepaelt. In de versameling blijven sy aen malkanderen vast. De Teef gaet 60 of 63 dagen zwanger, en na die tijdt brenghtse verscheyde blinde jongen voort. Eer sy werpen, bespeurt men vijf dagen van te vooren, en in sommige noch vier dagen vroeger, sogh in haer mammen.
De Natuurkundige hebben den ouderdom van de Honden binnen de schrancken van tien, twaelf, vijftien, en twintigh jaren ingetrocken.
De Honden zijn onder alle andere dieren met besondere schijn-deughden begaeft, welcke waerdigh zijn door eenige voorbeelden aen een yeder ten toon te stellen. De getrouwigheyt van sommige Honden aen haer Meesters getoont, wordt van de Gedenckschrijvers soo volmondigh uytgekreten, dat by haer geen ander gedierte kan vergeleken worden. Als Silanion, den Romeynschen Hooftman in den strijdt van sijn vyanden verslagen wierdt, en naeckt uytgetrocken zijnde, eenige dagen op het veldt bleef liggen, soo heeft sijn Hondt sich op sijn ontbloote schaemte soo langh neder geleyt, tot dat de Romeynen quamen en het doode lichaem begroeven.
Als 'er ten tijde, dat Appius Junius, en Publius Silius, Borgermeesters van Romen waren, straf van T. Sabinus en sijn Slaven, ten gevalle van Nero de Soon van Germanicus, gevordert wierde, heeft den Hondt van een van de selve niet konnen van de gevanckenis geweert worden, en is oock niet van 't gedoode lichaem geweken, maer maeckte een beklaeghlijck gehuyl, en als yemant hem spijs voor wierp, heeft hy die sijn doode Meester voor de mondt geleyt. De selve is oock in den Tyber gesprongen daer het doode lichaem in geworpen was, en trachte dat met alle poginge te stutten en aen 't landt te brengen, in 't gesicht van veel Menschen, die de getrouwigheyt van den Hondt quamen aenschouwen.
De getrouwigheyt van de twee Windt-honden van Graef Floris, die door Gerrit van Velsen vermoort wierdt, wordt in de Hollandtsche Kronijcken vermelt: Dese hielden sich altijdt omtrent hem, sy waren mede geloopen doen hy uyt Uytrecht reed, en gevangen wierdt, quamen oock met hem op het Slot te Muyden, en bleven by hem tot dat hy ellendigh om het leven raeckte: ja waren soo trouw datse mede in het Schip sprongen en naer Alckmaer voeren, aldaer sy in de groote Kerck op het Choor by de baer bleven leggen, en wilden niet eeten van dien tijdt af dat de Graef gevangen wierdt, soo datse soodanigh verzwakt waren, datse na alle oogenschijn haest souden gestorven hebben, ten waer dat mense, tegen hun wil daer van gebracht, en met gewelt haer monden openbreeckende, met soete melck daer in te gieten, allenghskens weder opgequeeckt had.
Den Koningh Pyrrhus, onderwegen een Hondt vindende, de welcke een doodt lichaem bewaerde, verstont dat die Hondt sonder eeten drie dagen daer by gelegen had. Pyrrhus, na dat hy dit doode lichaem hadde laten begraven, heeft den Hondt by sich genomen. Als nu de Soldaten gemonstert wierden, lagh den Hondt stil by Pyrrhi