Van het tamme Varcken.
DE gedaente van ons gemeen Varcken is aen een yeder soo wel bekent, dat wy 't selve met een nader beschrijvinge aen te duyden, voor onnodigh achten. De Varckens worden hier en in andere Landen overvloedigh genoegh onderhouden, opgevoet en gemest. De Westphaelse hammen en worsten worden hier om haer besondere smaeck hoogh geacht en in waerden gehouden. Het Varcken mach met recht een al-eetent dier genaemt worden. Kruyden, vruchten en alderhande groen voetsel, mach hem sonder schade voorgeworpen worden. Van ghemalen koorn en peulvruchten verkrijght hy goet en hart speck. Dat de Varckens van doode ofte vermoorde lichamen in de bosschen gegeten hebben, kan met voorbeelden bewesen worden, hoe wel ick dit niet de tamme maer de wilde Swijnen soude toeschrijven. Dat sy haer van eygen biggen, hoenders en gansen, voornamentlijck in den Winter, niet en onthouden, heeft de ondervindingh aen Jonston geleert.
De Varckens beginnen sich op de achtste maent van haer ouderdom tot de voortteelingh te schicken. Het zwanger gaen wordt met vier maenden, en de tijdt van vruchtbaerheyt met seven of acht jaren bepaelt. De Seugh werpt haer jongen tweemael des jaers, doch die in de Maert geworpen zijn worden voor de beste gehouden. Het getal wordt by sommige op een worp tot 16 of 20 biggen uytgestreckt, andere nemen hier het getal van de speenen in acht: maer meest werpen sy acht of tien jongen seffens.
Datse de ouderdom van vijftien en oock van 20 jaren bereycken, heeft Plinius en andere naergelaten.
De Varckens scheppen een besonder vermaeck om sich in 't slijck te wentelen, waer in sy onder alle andere dieren van den Rhinoceros naergevolght worden. Onder veel andere qualen, die de Varckens onderworpen zijn, is seer gemeen de gortigheyt, die in de levende sich verbergt, maer in de gedoode sich openbaert.