Van de Steenbock.
DE Steenbock is een schoon en lijvigh dier, van gestalte des lichaems by na een Hart uytbeeldende, maer kleynder. De huydt is met donckere hayren beset, en over de rugh loopt een zwarte streep. Het mannetje heeft een lange zwarte baert. Het hooft is met twee lange, zware en knobbelige hoornen, die sich over de rugh heen buygen, gewapent. Dit geslacht van beesten wordt in de Alpes Bergen, en in het Eylandt Cyprus, en op andere plaetsen gesien. Sy beminnen van naturen klippige en berghachtige landtsdouwen.
De versamelingh en 't voortteelen gheschiedt ghelijck in de gemeene Bocken en Geyten.
Den ouderdom rekent men uyt de knoopen of knobbelen van de hoornen, want men gelooft dat het dier soo veel jaren wech heeft, als 'er sich knoopen aen sijn hoornen vertoonen.
De Steenbock is uytnement snel en wis in 't springen van den eenen klip op den anderen, en schoon hy in sijn sprongh komt te missen, soo weet hy nochtans sijn lichaem met de hoornen voor de quetsinge te bewaren, en laet de val alleen op sijn hoornen afstuyten. Daer en boven heght hy hem dickwils met de hoornen aen de Bergen vast, wanneer van d'een op d'ander zijde soeckt over te springen, en werpt sich seer snel achterwaerts over op die plaets daer hy wesen wil.
Het vel wordt van veele tot kleedingh gebruyckt, om sich voor de strenge koude des Winters te beschermen.
De hoornen van binnen wel schoon gemaeckt zijnde, konnen somtijdts wel drie pinten nat bevangen, en in plaets van drinckkroesen gebruyckt worden.
Het bloedt van den Steenbock, heeft oock plaets gekregen by de Geneesmeesters onder de genees-middelen: want het selve met wijn en apium, ofte liever sap van apium of juffrouwmerck bereyt, wort tegen de steen en 't graveel gepresen.