Van de Wolf en Veel-vraet.
DE Wolf bereyckt de groote van een jacht of groote Herders Hondt. Sijn oogen zijn glinsterigh; de opspalkingh van de mondt vry wijdt, en de kaecken met scherpe saeghs-wijse tanden beset. De hals is uyttermaten kort, en als hy omsien will, is hy genootsaeckt het geheele lijf om te keeren. Sijn teel-lit is been-achtigh. De voorste pooten zijn met vijf en d'achterste met vier klauwen gewapent.
Dit geslacht van Beesten wordt in verscheyde deelen des werelts gevonden, maer meest in de Noortsche Landen. In Engelandt zijnse eertijts door de naerstigheyt van de Iagers soodanigh uytgeroeyt, dat men hedendaeghs aldaer geen Wolven verneemt.
De Wolven leven van den roof, en zijn doodt-vyanden van de Schapen: de Paerden, Koe-beesten, en Gansen worden oock van haer niet verschoont, en indiense eens van een doodt mensch geproeft hebben, zijnse seer verleckert op menschen vleesch. Den Wolf eens ter degen verzaet zijnde spandt den buyck wijdt uyt, de tongh zwelt en de mondt wordt hem verstopt, hier door kan hy de honger langh lijden, maer soo haest hem de tongh wederom dun wordt, soo keert hy terstont weder tot sijn roofgierigen aert. In den dranck zijnse geheel spaersaem.
Sy versamelen even gelijck de Honden, en blijven oock aen malkanderen vast. De tijdt van versamelen rekenen sommige van Kersdagh, en geduert 12 dagen, en dan zijnse seer wreedt en woedende. Het wijfje gaet twee maenden zwanger, en brenght na dien tijdt gelijck de Honden blinde jongen voort.
De ouderdom der Wolven wordt van de Natuurkundige niet strickt bepaelt, doch sy werden met den ouderdom op de wijs van de Honden en Paerden grijs.
Men houdt voor seker, dat soo de Wolf den Mensch eerst siet, soo wordt hy een wijl stom, schoon dat hy de wil heeft om te roepen, en in tegendeel wanneer de Wolf van den Mensch eerst gesien wordt, soo verliest de Wolf sijn stoutigheyt en wort versaeght.
Wanneer de Wolf een Paerdt of Koe-beest aenvallen wil, soo vult hy te vooren sijn lichaem met aerde, om door die zwaerte soodanigh beest af te matten, en ter neder te werpen, daer na lost hy die aerde wederom van boven uyt, en versadight sich van het vleesch. Indien hy eenigh kleyn vee ontmoet, vat hy dat by de ooren, en leyt het alsoo voort, maer soo het hier tegenstreeft slaet hy het van achteren met sijn staert, waer door het dier dickwils harder als de Wolf selfs loopt.
Men bespeurt in de Wolven een groote voorsorge tot haer jongen, de Wolvin past geduyrigh op haer, en de Wolf verschaft haer onderhoudt van den roof.
Als sy over de Revieren zwemmen willen, vatten sy malkander by de staert, om niet van de vloet afgedreven te worden, en zwemmen alsoo op een ry over.
Wanneer de Wolf hongerigh is, ruyckt hy des nachts een doodt lichaem wel een half uur ver tegen de Windt, en't selve vindende, sleept hy 't met sich. De Schapen die van hem gebeten zijn, hebben veel aengenamer vleesch, maer de wol baert luysen en jeuckte. Wanneer een Wolf gevangen of anders beslooten is, soo wordt hy vreesachtigh en vertsaeght. Gesnerus verhaelt hier van twee besondere voorvallen; voor weynigh jaren, seyt hy, is't in Italien gebeurt, niet wijdt van Mylanen, dat 'er een hongerige Wolf quam loopen in een Boeren huys, en liep voorts in de Kamer daer de Vrouw met het Kindt sat, als sy den Wolf sagh, verschrickte sy seer, liep wech, vergat het Kindt by de Wolf, en trock de deur toe; sy riep haer Man, dese vondt den Wolf by het Kindt staen beven, en had het Kindt ofte niemant leedt gedaen. De tweede voorval beschrijft hy aldus; Doctor Justinus Glober, heeft my toegeschreven, hoe dat sijn eenige Broeder Michaël, een sonderlinge lust altijdt