Van de Bock.
HEt lichaem van den Bock is met dicke en ruwe hayrvlocken behangen. Het hooft is met twee lange en scherpe hoornen gewapent. De kin is onder met een hayrige lock of baerdt verciert.
De Bock wordt meest op alle plaetsen van de bekende Werelt gevonden, doch overvloedighst in de Noortsche landen.
Voor spijs gebruyckt hy kruyden, de toppen van de heesters, en bladeren van boomen, de boonen en andere peul-vruchten geven hem overvloedigh voetsel, haver en ander koorn-gewas sal hy niet lichtelijck versmaden. Wanneer de Bock door geylheyt tot de versameling aengeport wordt, stinkt hy aldermeest, en is daer by soo yversuchtig, dat wanneer hy een ander met een Geyt siet versamelen, het selve niet lijden mach, en soeckt met stooten als andersins dat werck te beletten. De ouderdom der Bocken wort met geen jaren bepaelt, nochtans siet men datse een matelijcken ouderdom bereycken. Men bespeurt een sonderlinge toeneygingh tusschen de Bock en de Schapen, als mede met de visch Sargus, met de Poley en Kruysdistel. Integendeel hebben sy vyandtschap met den Wolf, Luypart, Oliphant, Geyten-melker, Wijngaerdt en den Honingh.
Het vleesch van de Bocken is seer zwaer om te verteeren, maeckt quaet bloet, en heeft, voornamentlijck als sy ritisigh zijn, een afkeerlijcke reuck: nochtans worden eenige deelen besondere krachten in de Geneeskonst toegeschreven. Het bloet warm op de huydt gestreken verdrijft de plecken van de selve. Het bloedt van een Bock, met waterdrijvende kruyden ghevoedt, gedrooght en gestoten, en met wijn of pietercelie-water gedroncken, is een krachtigh geneesmiddel tegen het graveel.
Het Bocken vet geneest de klooven van de lippen, en wordt in de buyckloopen onder de clijsterien vermenght. De gal ontdoet de kropzweren, indiense in 't eerste daer mede gestreken worden.