Van de Panther en Indiaensche Theotochtli.
DAt de Panther weynigh van de Luypart verschilt, kan uyt het bygevoegde af beeldtsel lichtelijck bemerckt worden, doch de muyl van dit beest is wat langhwerpiger en het lijf rancker als van de Luypart; oock zijn de placken van sijn huydt soo rondt niet, maer meerder in de lenghte verbreyt, en sijn ooren spitser toeloopende. In snelligheyt wijckt hy hem geensins, en in wreedtheyt gaet hy hem dickwils te boven.
Afrika, de rijcke baermoeder van veelderhande wreede en woeste ghedrochten, verschaft aen de Panther bequame schuylplaetsen. Van de veelformigheyt der Africaense beesten schijnt dit de naeste oorsaeck te zijn: Na dien door gebreck van water veelderhande dieren sich aldaer by weynigh Revieren vergaderen om haer dorst te stillen, soo gebeurt het dikwils dat verscheyde mannetjens, of door gewelt, of door geyle lust sich met verscheyde soorten van wijfkens versamelen.
De Indiaensche Theotochtli is een dier dat uytnement snel ter loop is. Hy schiet op tot de groote van een gemeene Iachthont, sijn lijf is langwerpigh en dick, de muyl vergelijckt sich met die van een Kat of Leeuw, de oogen zijn met een rode kring omloopen, en de pooten met kromme nagels gewapent, de staert is kort, de tongh rouw en seer vergiftigh. Het hayr van de rugh is zwart, van de buyck wit, en van 't overige lijf asch-grauw, met zwarte placken getekent. Kenmerckelijck is het dat dit beest, wanneer hy door sijn snelligheyt een Hart of ander dier achterhaelt en gedoodt heeft, sijn roof met kruyden en gras bedeckt, en daer na op een van de naestgelegen boomen klimmende, wonderlijck begint te huylen, waer door de andere wilde beesten gelijck als ter maeltijdt genodigt worden, die oock op soodanigh geluyt toeloopen, en haer van den roof versadigen. Eyndelijck klimt dit beest wederom af, en eet sijn genoegen.