In 't gedeelte van West-Indiën, Guajana genaemt, en tusschen Peru en Brasil gelegen, zijn Tygers die de Inwooners niet beschadigen, maer de vreemde Menschen die daer komen verslinden en verscheuren sy wreedelijck. Men vindt oock by eenige Schrijvers aengetekent, dat de Tygers de Moorsche schepen wel 20 mijlen langhs den oever na volgen, om yemandt, die mogelijck te landt stapte, te vernielen, of sy springen des nachts in de schepen, om de onvoorsiene Schiplieden te verscheuren. Hier van wordt een besonder exempel, in Bengala gebeurt te zijn, verhaelt: Als seker Moorsche Slaef droomde, dat hy van een Tyger wech gevoert wierde, heeft hy sich den volgenden nacht onder de voor-steven van 't schip, daer in hy was, verborgen. Hier om van sijn Meester na de oorsaeck gevraegt zijnde, verhaelt hy aen hem sijn droom, welckers waerheyt d'uytkomst van de naestvolgende nacht bevestigt heeft: want doen sy alle sliepen heeft een Tyger, sonder yemandt anders te quetsen ofte te beschadigen, den Moor uyt sijn schuylhoeck van daen gehaelt en wech gevoert. Geluckiger doch niet min gevaerlijck was het geval van een ander Moor, dese niet verre van 't strant in de boot zijnde, heeft hem van achteren een Tyger, en van voren te water een Krokodil aengevallen. Maer de Tyger, om sijn vyandt de roof te onthalen, springht door te groote snelheyt over hem heen, en vervalt alsoo in de kaken van de Krokodil, tot behoudenis van de Moor.
Het mannetje laet sich weynigh aen de jongen gelegen zijn, maer in tegendeel heeftse het wijfje seer lief, en daerom verberght sy haer jongen, soo dra sy een Mensch vernomen heeft, in schuylhoeken, en als dan valt sy wredelijck brullende op het geen haer ontmoet, aen.
De oude Schrijvers hebben dit beest een uytnemende snelheydt toegeschreven, en geacht dat het met een stercke reuck begaeft soude zijn, waer door sy haer ontschaeckte jongen naspeuren, en den Iagers wederom ontweldigen. Hier om hebbense een sonderlinge manier om haer jongen te krijgen in haer schriften naergelaten. De Iager bespiet nauwkeurigh het nest, en de tijdt van baren: wanneer dan de oude op de roof uyt zijn, vervoert de Iager, op een snel Paerdt geseten, de jongen. De oude van de roof wedergekeert, speurt de Iager door de stercke reuck op, en volght hem snel na. De Iager vernemende dat hy vervolght wordt, laet een van de jongen vallen, die de oude Tygerin opneemt, en naer het nest brenght, hier op vervolght sy weder op nieuws den Iager, die haer wederom door 't vallen laten van een jongh werck geeft, tot dat hy te scheep geraeckt zijnde, haer anders niet als ydel woeden op den oever achter laet. Andere verhalen dat de Iagers sonderlinge ronde spiegels hebben, die sy aen den wegh leggen, als sy den Tyger sijn jongen ontvoeren willen: als de moeder haer dan na volght, en de spiegels onderwegen vindt, en haer eygen gedaente daer in siende, vermeynt sy dat haer jongen daer in beslooten zijn, waerom sy daer een wijl tijdts blijft staen, en de Iager komt ondertusschen wech. Dit is de meningh der ouden van der jongen vanghst.
Jacobus Bontius, opper-Geneesmeester in Indiën, stelt het gene van de snelheyt der Tygers geseyt wordt, onder de dwalingen: want hy door ondervindinge geleert zijnde schrijft, dat dit dier traegh van gangh is, en nauwelijcks een Mensch soude met loopen konnen achterhalen. Hierom konnen de wilde Varckens, de wilde Stieren en Harten, die dit loose dier weten te riecken, lichtelijck met loopen uyt des selvige klauwen blijven. Doch alles wat hy aenvalt, bespringht hy uyt sijn schuylhoecken met een slimme zijdelijcke sprongh, even gelijck de Katten de Muysen en Rotten weten te overrompelen. En indien hy in sijn sprong komt te missen, wijckt hy met een trage gangh en al brullende van daer.