Van den Elandt.
DE Hooghduytsen noemen dit beest Elent, gelijck of sy seyden, ellendigh, soo om dat hy, volgens het oordeel der Natuurkundige, dagelijcks van de vallende-sieckte overvallen wordt, en niet eerder van 't selve verlost werdt, voor dat hy de klauw van sijn rechter voet in sijn lincker oor steeckt: als om dat hy door een kleyne wonde lichtelijck komt te overlijden.
De Elandt is van uyterlijcke gedaente het Hart eenighsins gelijckende, doch het hooft is vleysiger, de lippen zijn groot, dick, en de bovenste hangt over de onderste heen, de voorschoften zijn een weynigh lager als de achter heupen, het hayr helt na het aschgrauw, en is verscheydentlijck gesprenght; het wijfje is met geen hoornen versien, maer het mannetjen draegt breede en platte hoornen, niet soo langh en tackachtigh als die van 't gemeene Hart, de gedaente van de uytgestreckte vleugels van een groote vogel by na uytdruckende, de staert is kort, en de klauwen in tween gespleeten Dit geslacht van beesten wordt overvloedigh in de bosschen van de Noortsche Landen, en voornamentlijck in Pruyssen gevonden. Den Elandt soeckt sijn onderhout van het opgeslagen kruydt, in het weyden gaet hy altoos achter uyt, op dat de bovenste lip, voorwaerts gaende, hem in de mondt niet krullen, ende alsoo het eeten beletten soude.
De versamelingh en 't voort-teelen verschilt niet van de manier der Harten en Hinden. Dese beesten worden seer selden alleen gesien, maer versamelen sich meesten tijdt in groote hoopen.
De hoorns en voornamentlijck de klauwen worden als een besonder geneesmiddel tegen de vallende-sieckte gepreesen, dese kracht wordt haer oock, alleen van buyten aengehangen zijnde, toegeschreven.
In Sweden gebruyckense de zenuwen voor de kramp, en tot dien eynde makense van de selve riemen, waer mede sy de beschadighde deelen omwinden.