Van de Hartenbock.
DIt beest schijnt sijn naem van de gelijckenisse die het met het Hart en de Bock heeft, verkregen te hebben: doch het gelijckt seer weynigh na een Bok, maer seer wel na een Hart, behalven dat het veel grooter als het Hart is, en aen de hals met seer lange hayrvlocken behangen is. Het opperste deel van de rugh is asch-grauw, van de buyck zwartachtigh, en omtrent de teel-leden is het hayr geheel zwart. De hoorns, die het op 't hooft draeght zijn seer langh, en in verscheyde breede tacken uytgespreyt, de welcke hy in 't loopen achter op de rugh nederleyt.
De Hartenbock onthoudt sich in de bosschen van de Noortsche Landen, men heeft 'er oock in de wildernissen van Meyssen omtrent Bohemen eenige gevangen.
Hy soeckt sijn levens onderhoudt van de boschvruchten, en 't mos van de boomen.
Dit beest wordt gheacht seer sterck en strijdbaer te zijn, soo dat het sich tegen sijn vyanden onverschrocken en dapper te weer stelt.
In het loopen is het uytnemende ghezwint en snel, soo dat het door sijn groote snelheyt seer licht over 't bovenste van de sneeuw heen loopt, sonder merckelijcke voetstappen na te laten.
De Hartenbock is een geselligh dier, en schijnt een besondere afkeer te hebben van de eenigheyt, waerom hy oock selden alleen, maer meesten tijdt met groote kudden by een vergadert, in de groote bosschagien van de Noordtsche Landen gevonden wordt.
Hoe wel dit geslacht van beesten seer wilt schijnt te wesen, soo kan het nochtans gevangen zijnde, haestelijck getemt worden, waer in de Noortsche Volckeren niet onervaren zijn. En als dan worden die beesten, even als wy van de Rheen geseyt hebben, om spoedigh daer mede voort te reysen, gebruyckt. Daer en boven weten de Bouwluyden haer onder het juck te brengen, om het land te ploegen, en ander Boere werck te verrichten.