Van den Buffel.
DE Buffel is den gemeenen Os seer gelijck, maer grooter en hooger; het lijf is dick, de huydt hart, en de leden mager. Het hooft, 't welck ten aensien van 't lichaem kleyn is, is met krullende hayren beset; de lip is een weynigh omgekrult, de hoornen zijn achterwaerts gebogen, het geheele lijf is met kleyne zwarte hayren begroeyt, en in de staert zijn 'er by na geen; de schenckels zijn dick en ten aensien van 't overige lijf kort.
Dese beesten worden veel in Asia, Grieckenlandt en Aegypten, &c. gevonden.
De voort-teelingh wordt als in d'andere Koe-beesten volbracht; van haer ouderdom vinden wy niets by de Natuurkundige naergelaten.
De Buffel schept groot vermaeck in het water, soo dat hy door toornigheyt verhit zijnde, tot de keel in 't water loopt, om sijn siedende bloet te verkoelen.
In 't eersten aensien vertoont hy eenige tammigheyt, maer opgehist zijnde, wordt hy geheel verwoedt, en in 't loopen of vluchten schiet hy recht streecks voort. Dat hy nochtans getemt wordt leert de ervarentheyt, en hy toont als dan een groote lijdtsaemheyt in den arbeyt: in plaets van een toom wordt hem een ysere of kopere ringh door de neus gesteken, en met een touw daer aen gebonden, wordt hy geleyt en bestiert.
In Japon gebruycken de Boeren veeltijdts de Buffels om daer mede over wegh te reysen.
Wanneer hy met te grooten last bezwaert is, valt hy neder, en kan door geen slagen tot het oprijsen gedwongen worden, ten sy hy eerst van sijn last eenighsins verlicht wordt.
Uyt de klauwen en hoorns worden ringen bereydt, de welcke aen de vingers of toonen gesteken zijnde, seer krachtigh tegen de kramp, en treckinge der zenuwen geroemt worden.