belende, toont hy allenghskens sijn wackere snelligheyt.
Men bespeurt in dit geslacht van beesten een uytnemende liefde en sorge voor haer jonge veulens, soo datse van de Iagers onvoorsiens overvallen zijnde, seer heftigh en dapper voor de selve strijden, ja dringen met een onvertsaeght gemoedt tegen de Ruyters in, en scheuren dickwils met haer hoornen de buyck der Paerden op, en worden alsoo van haer door ʼt verwoedt stooten der hoornen, het slaen der voeten, en ʼt vinnigh bijten der tanden, Man en Paerdt verbrijselt en omgebracht: waerom de Ruyters haer vreesen te genaken, want die naderingh kost haer en de Paerden gelijckelijck dickwils het leven. Hier om worden oock de volwassene gehoornde Esels, door diense soo woest en wilt zijn, noyt levendigh gevangen, maer alleen door pijlen en worp-schichten van de Iagers gedoodt.
De hoornen van dese beesten worden om haer besondere kracht tegen het vergift en de vallende-sieckte, van de Indianen en de Inwoonders van Africa seer begeert en geacht. De machtighste onder haer laten van dese hoornen drinck-kroesen maken, diese rondtom met goude ringen seer heerlijck vercieren, en sy vermenen dat de gene die uyt soodanigen hoorn drinckt, voor alle ongeneeslijcke sieckten en qualen bevrijdt is, en dat hy noch van de krampsucht, nochte van de vallende-sieckte aengetast, nochte van eenigh vergift beschadight kan worden. Ia, indien hy van te vooren yets vergiftighs gedroncken heeft, dat wederom uytbraeckt, en alsoo van ʼt aenstaende perijckel sekerlijck verlost wordt. Behalven dit geslacht van gehoornde Ezels, beschrijft Aelianus een ander soorte, die in de wildernissen van Indien gevonden wort, welckers voorhooft met geen twee, maer alleen met een hoorn versien is, die omtrent anderhalf elleboogh langh uytsteeckt, en aen ʼt opperste root, in ʼt midden zwart, en aen ʼt onderste wit is.