Van de Woudt- of Bosch-Esel, en van den Gehoornden Esel.
DIt geslacht van Esels, die men recht wilde Esels noemen mach, zijn in gestalte van de gemeene soorte niets verschillende, maer worden door de blinckende asch-grauwe verwe en sommige strepen van de selve onderscheyden. Nicophorus Kalistus, beschrijft de Indiaensche op volgende wijse: In Indiën, seyt hy, zijn groote wilde Esels, die wonderlijck verscheyden geverwt van huydt zijn, namentlijck met wit, zwart, wonderlijck onderscheyden. De strepen, die van de bovenrugh na de zijden en den buyck sacken, en aldaer verdeelt, en met drayingen door malkanderen gemenght zijn, maken een nieuwe en wonderlijcke verscheydenheyt.
De Woudt-Esels vindt men in de wildernissen van Africa en Narsinga. Die op het Eylandt Psara geteelt worden, willen op andere plaetsen niet vervoert zijn.
Sy onderhouden het leven met de kruyden, die in de wildernissen van selfs voortkomen. Wanneer sy eenige groene weyden gevonden hebben, loeyen sy van blijdschap, en konnen, schoon sy sien datse belaeght worden, daer niet van afgetrocken worden.
De voortteelingh geschiedt op de wijse van de gemeene lastdragende Esels.
Sommige verhalen dat dese beesten met het evenaren van de dagh en nacht in de Lenten, op yeder uur eens loeyen, en alsoo de tijdt aenkundigen.
Wanneer sy een Mensch sien aenkoomen, blijven sy stil staen, en beginnen met de achterste voeten vreeslijck achter uyt te slaen: maer als de selve seer dichte by genadert is, begeeven sy sich eerst op de vlucht.
Dit geslacht van beesten wordt seer lichtelijck getemt, en keeren daer na oock noyt wederom tot haer voorgaende wildigheyt, nochtans behouden sy altoos haer wackere snelheyt in ʼt loopen.
Van de yversucht der Woudt-Esels schrijven Plinius en Polinus aldus: In dit geslacht heerschter een over een kudde van de Woudt-Eselinnen. Sy vreesen die, de welcke yversuchtigh over haer geylheyt zijn: daerom bewaren sy de zwangere Eselinnen, om de mannetjens veulens, soo ʼt mogelijck is, de hoop van ʼt voort-teelen met een beet te benemen: ʼt welck de Eselinnen verhoedende, verbergen sy haer vrucht in afgelegene schuyl-plaetsen, en werpen graegh in ʼt heymelijck.