Van de Engelsche, Schotten en Yeren.
DE Britannische Koningh pronckt met de drievoudige kroon van Engelandt, Schotlant, en Yerlant. De Inboorlingen van dese Koninghrijcken zijn met een goede gestalte des lichaems begaeft, blanck van verwe, en onder dese zijn de Engelsche Vrouwen voor de schoonste vermaert. De Vrouwen van 't Noorder gedeelte van Yerlandt zijn met seer lange borsten versien, soo datse de selve, even gelijck de Caffres in Africa, ruggelinghs over de Kinderen konnen toereycken.
De dracht of kleedingh der Engelsche en Schotten is net en niet seer opsichtigh, betonende hier in een civiele inborst; doch de Vrouwen zijn na die landt manier prachtigh uytgestreken. Der gemener Yeren dracht is rouw en slordigh, seer wel met haer woesten en leuyen aert over een komende.
De Engelsche, Schotten, en de beste soort der Yeren, zijn in 't gemeen vriendelijck, lieftalligh, gastvry, en beleeft, doch in 't minste gehoont zijnde seer oplopende en wraeckgierigh.
Nergens wordt den Vrouwen meerder eer-bewijs van haer Mannen toegedragen, als in Engelandt; oock schijnen de Engelsche Mannen niet soo seer, gelijck als wel by andere Natien bespeurt wordt, met jaloersheyt over haer Vrouwen ingenomen te zijn.
De Brittannische Natie is een kloeckmoedigh en dapper volck, in scheep- en landt-strijdt wel geoeffent, waer in sy de andere Volckeren verevenaren, soo niet overtreffen. Verscheyde Veltslagen, soo wel door inlandtsche beroerten veroorsaeckt, als op Vranckrijcks bodem eertijts volvoert, geven kenbare tekenen van haer dapper en onversaeght gemoet. De uytkomst der Zee-slagen, tusschen haer en de Nederlanders by onse geheugenisse voorgevallen, heeft getoont, dat sy met de best geoeffende mogen vergeleken worden.
De scheep-vaert, een vruchtbare baermoeder van overvloedige schatten en rijckdommen, wordt naerstelijck van de Engelsen met alderhande volckeren gehanthaeft, hier door leveren sy een groot getal van machtige Koopluyden uyt. Haer uytnemende kennisse van 't laken te bereyden, heeft haer by andere Natien vermaert gemaeckt. Het aenqueecken van schapen, en 't versamelen der selver wol, brenght haer geen kleyn profijt toe.