Van de Macassers.
DE Macassers zijn wel gemaeckt van leeden, en geelachtigh van koleur; sy bekleeden haer met een rock, die even aen de knye toe reyckt, en om de middel met een bandt toe gestrickt is.
Sy zijn van aert niet woest, gelijck veel andere Indianen, maer wel gemaniert en sedigh.
In Oorloghs-saecken zijnse seer wel ervaren, en uytnemende gauw in fortificatien op te werpen; in het gebruyck van canon, handt-bussen, of vuur-roers wijcken sy weynigh die van Europa.
Haer overigh geweer bestaet in rondassen of schilden, vergiftige krissen, en kromme houwers met een dicke rugh.
Sy gebruycken oock een soort van spatten, uyt de welcke sy met groote kracht vergiftige pijlen weten te blasen, en die door dese pijlen gequetst wordt, komt in weynigh tijdts ellendigh te overlijden, indien hy niet aenstonts van sijn eygen vuyligheydt en nuttight.
In haer Religie zijnse Mahometanen, wiens wet in 't besnijden sy oock navolgen.
De Oost-Indische Compagnie heeft in den jare 1666. 67, 68 en 69, onder 't beleydt van den kloekmoedigen Cornelis Speelman, niet sonder groote moeyte, kosten, en spilling van volck, vier van haer Koningen onder haer gewelt gebragt, en tot een voordeeligh accoordt gedwongen, soo dat nu allen handel, met uytsluytingh van andere Natien, alleen voor de selve open staet.